Die eerste brief van Clemens Romanus aan die Korintiërs vertoon ‘n afhankelikheid van heilige Skrif en gebed. In die konteks van hierdie vroegchristelike brief is dit die Skrif wat gebed bevorder en vorm gee. Clemens het vir sy kennis van God staatgemaak op God se skriftelike openbaring, aangesien hy die Skrif beskou as Godsspraak in terme van inhoud en gesag. Die kerkvader nader God daarvolgens in sy gebedsantwoord op die Skrif. Die doel van gebed by die kerkvader is onder meer gerig daarop dat menslike gedrag gehoorsaamheid moet vertoon aan God se geopenbaarde Woord. Die vorm van gebed in Clemens se eerste brief aan die Korintiërs is dan ook grootliks aan die Skrif ontleen, beide in die woorde en uitdrukkings wat hy hanteer. Die agenda en die inhoudspunte van gebede in hierdie vroegchristelike brief word ook deur die heilige Skrifte bepaal. Op hierdie wyse is Godsspraak dryfveer, standaard en model vir gebed by dié kerkvader.
Clement of Rome’s letter to the Corinthians shows an interdependence of holy Scripture and prayer. In the context of this early Christian epistle, Divine revelation, primarily through Scripture, takes on an initiatory role for prayer. Clement considers the Scriptures as oracles of God in terms of their contents and authority. In his prayer-response to Scripture, both for contents and words, Clement shows himself inspired by holy Scripture. Consequently, Clement’s prayer is aimed at conformity of human behaviour to what he considers God’s revealed standards. As to the format of prayer in Clement to the Corinthians, words and expressions are largely borrowed from the sacred Scriptures. The agenda and themes of prayer in this letter are set by holy Writ as well, reinforcing the role of Scripture as initiator, standard and prototype for prayer, as the early church father reaches out to God.
De eerste brief van Clemens Romanus aan de Corinthieërs, geschreven tegen het einde van de eerste eeuw (ca. AD 95; vgl. Drobner
Irenaeus, de bisschop van Lyon, is wel vertaald als vond hij deze brief van Clemens een ‘krachtige brief’ (Engels: ‘most powerful letter’).
Hoewel Irenaeus later leefde en werkte dan Clemens (tweede helft van de tweede eeuw), vond hij wel dat de brief van Clemens Romanus aan de Corinthieërs vertegenwoordigend was voor het vroege christendom en haar Bijbelse boodschap:
De Vader van onze Heere Jezus Christus werd door de kerken verkondigd vanuit diezelfde Schriften, en zij die daarvoor belangstelling hebben kunnen ook de apostolische overlevering van de kerk herkennen, aangezien deze brief ouder is dan de leer van hen die op het ogenblik onwaarheden leren, en die een andere God in de plaats stellen van de Schepper en Maker van alle dingen die bestaan. (
Voor Ireneaus en de vroege christenheid was er slecht één geloofstraditie vanaf de dagen van de schepping, tot Abraham, Mozes en uiteindelijk de christelijke kerk. De Schepper van het heelal was tevens de Vader van de Heere Jezus Christus, de beloofde redder en koning van de Joden.
Kortweg, de vroegkerkelijke ontvangst van de eerste Clemensbrief maakt deze brief uitstekend materiaal om de rol van Goddelijke openbaring te onderzoeken in relatie tot de vroegchristelijke gebedspraktijk. Dit artikel onderzoekt de volgende vraag: Was christelijk gebed een onafhankelijk verschijnsel of was het juist een menselijk antwoord op communicatie die als Godsspraak ervaren werd? Eerst zal worden vastgesteld hoe Clemens dacht over heilige Schrift, vervolgens welke beginselen Clemens leerde over het gebed en hoe hij dat in de praktijk bracht, en uiteindelijk hoe Schriftuurlijke openbaring de grondslag legt voor gebed in de eerste brief van Clemens aan de Corinthieërs.
Om de definieërende invloed van de Schrift op het gebed bij Clemens Romanus te bepalen en te begrijpen, is het belangrijk om eerst vast te stellen welke rol de kerkvader aan heilige Schrift als verschijnsel toedichtte en hoe hij de aard daarvan zag.
Jullie hebben zorgvuldig aandacht gegeven aan de heilige Schriften, die waar zijn en van de Heilige Geest af komen. Jullie weten zeer goed dat daarin niets geschreven staat wat onjuist of leugenachtig is. (
Uit zijn Griekse taalgebruik in deze passage is het duidelijk dat Clemens drie zaken beklemtoonde die hij waar achtte over de Schriften. Het zijn
Deze passage in Clemens is een van de vroegste precursors van de leer van de onfeilbaarheid van de Schrift.
Voor het doel van dit artikel is het van belang om vast te stellen hoe Clemens Romanus het gezag en de functie van heilige Schrift zag. Daarbij is de manier waarop hij naar de Schrift verwijst inzichtgevend. Dat geeft namelijk aan hoe Schriftgezag centraal stond in de manier hoe hij God zag en ook zelf schreef, en vervolgens bad. Voor hem was heilige Schrift spraak van God die persoonlijk tot hem, Clemens, alsook tot de wereld in het algemeen gericht was. Dwarsdoor zijn brief aan de Corinthieërs gebruikt Clemens de uitdrukking ‘er staat geschreven’ (‘γέγραπται‘)
Op hetzelfde vlak gebruikt Clemens de uitdrukking ‘en opnieuw zegt hij’ (‘Καὶ πάλιν λέγει‘) om een direct citaat uit de Schrift in te leiden.
De wijze waarop Clemens de Schriften gebruikt laat zien dat het tegelijkertijd kan verwijzen naar: (1) heilige Schrift, (2) de mond van de profeet en (3) de stem van God. Hoewel in Clemens aan de Corinthieërs alle directe aanhalingen tot het Oude Testament gerekend worden, ziet de oplettende lezer zowel God de Vader, als Jezus Christus en de Heilige Geest functioneren in de citaten. Bij voorbeeld, de kerkvader (in
(1) heilige Schrift; (2) door de mond van David als profeet; (3) maar volgens Clemens ten diepste met Christus als de auteur van de woorden. Op vergelijkbare wijze voert hij Jeremia 9:24 als (1) heilige Schrift, (2) door de mond van de profeet; maar (3) met de Heilige Geest als de auteur van de woorden. Het gaat voor de kerkvader uiteindelijk om Godsspraak, waarbij ook de stem van Christus en van de Geest klinken door Mozes en de Profeten.
Dit concept van heilige Schrift als een orakelverschijnsel met haar oorsprong in de Hemel zal belangrijk blijken bij het beschouwen van Clemens’ gedachten over gebed en de praktijk daarvan. Namelijk, wat hij zag als persoonlijk en werkelijk spreken van God, bewoog hem tot gebed. Voor Clemens was heilige Schrift ten diepste Godsspraak. Deze inhoudelijke conclusie wordt ook filologisch bevestigd:
Geliefden, jullie begrijpen en kennen de heilige Schriften inderdaad goed en hebben nauwkeurig acht gegeven op de orakels van God
Clemens gebruikt hier het specifieke woord voor orakels (‘τὰ λόγια‘). Dat doet hij niet alleen in 53.1, maar ook in 13.4, 19.1 en 62.3.
Het overvloedige gebruik van aanhalingen uit de heilige Schriften in Clemens aan de Corinthieërs is ook een belangrijke factor om in acht te nemen (vgl. Lindemann
Volgens Clemens was Gods openbaring, onder meer, gericht op de verandering van menselijk gedrag, aangezien de profeten van oudsher bekering in zijn naam predikten. Geloofsgehoorzaamheid aan God leidde tot het heil. Dit proces betrof niet slechts een uiterlijke verandering, maar ook een verandering van hart en denken (μετανοία), die gepaard ging met een persoonlijk uitreiken tot God in gebed. In hoofdstuk 7 vermaant Clemens de Corinthieërs als hij zegt:
Laten we ons richten tot de generaties die ons voorgingen en leren dat, van geslacht tot geslacht, de Meester gelegenheid tot inkeer gaf aan allen die bekeerd zouden worden. Noach preekte bekering en zij die luisterden werden gered. Jona verkondigde het oordeel van verwoesting aan de Ninevieten; en terwijl ze zich van hun zonden bekeerden, stelden ze God tevreden door hem te smeken, en ontvingen redding, hoewel ze niet tot Gods volk behoorden.
De Ninevieten bekeerden zich van hun zonden en naderden tot God met ernstig gebed. Clemens zegt dat ze daarmee God tevreden stelden, tot verzoening brachten (vgl. Heb 2:17; 1 Joh 2:2; 4:10). Hun ernstige gebed of ‘smeking’ was instrumenteel in het behagen van God. Een vergelijkbare uitdrukking wordt gebruikt voor het gebed van Jezus in Hebreeën 5:7. De koning van Nineve beval zijn volk niet slechts om te rouwen met zak en as, maar ook om hun gedrag te veranderen en tot God uit te roepen (Jona 4:8). In deze context werd bekering vergezeld van gebed, als reactie op het profetisch spreken van God. Dit gebruik van gebed kan kort samengevat worden als: smeking tot God, in een context van bekering, in antwoord op het gepredikte Woord van God.
Clemens meent dat het gedrag van mensen de effectiviteit van gebed beïnvloedt. Zijn brief geeft aan dat gebed onder alle levensomstandigheden noodzakelijk is voor een goede verhouding met God. Daarbij wordt verondersteld dat geloof leidt tot een veranderd leven dat zich ten dienste stelt aan God en zijn wil najaagt. De gelovige heeft volgens Clemens daarbij Gods hulp nodig en de manier om die te verkrijgen is erom te vragen in gebed. Daarbij treedt een wisselwerking op: goed gedrag kan bijdragen tot een positief gebedsresultaat. Clemens meent dit als volgt te kunnen afleiden uit de Schrift.
En het geloof in Christus bevestigt al deze dingen, want hijzelf roept ons als volgt nader door de Heilige Geest:
Komt kinderen, luistert naar mij, en ik zal jullie de vreze des Heeren leren. Wie is er die graag leven wil hebben en goede dagen zien? Stop uw tong van kwaad, en uw lippen van het spreken van bedrog. Verlaat het kwade en doe het goede. Zoek de vrede en jaag die na. De ogen des Heeren zijn op de rechtvaardige en zijn oren opmerkzaam op hun gebed. Het aangezicht des Heeren is tegen hen die kwaad doen, om elke gedachtenis aan hen van de aarde weg te vagen. (vgl. Ps 34:11–16)
De rechtvaardige riep en de Heere hoorde hem, en verloste hem uit al zijn aanvechtingen. (Ps 34:6)
De boze wordt op velerlei wijze gestraft, maar genade zal hen omringen die de Heere verwachten. (Ps 32:10)
Uit dit citaat blijkt dat gehoorzaamheid aan God (in spraak en gedrag) de weg baant tot een effectieve gebedsverhouding. Zoals veel van Clemens’ brief is deze passage een aaneenrijging van Schrift-citaten (hier vooral Ps 32 en 34). Dat laat zien hoe Clemens een combinatie van Bijbelse taal en inhoud gebruikt in zijn schrijven aan de Corinthieërs. Bijna alles wat hij zegt, zijn onderricht over gebed ingesloten, ademt heilige Schrift.
Er is volgens Clemens ook een positieve wisselwerking tussen gebed en de resultaten daarvan in het leven van de gelovige. De kerkvader ziet gebed als een middel om een nieuwe levenshouding te verkrijgen die gekenmerkt wordt door liefde. Gehoorzaamheid aan het Grote Gebod – God liefhebben boven alles en uw naaste als uzelf – komt volgens hem bij gelovigen niet automatisch. Het vraagt om gebedsondersteuning. Als Clemens spreekt over het verkrijgen van liefde, gebruikt hij relatief sterke taal, ‘δεώμεθα οὖν καὶ αἰτώμεθα’ [‘Laten we erom smeken en erom vragen’]:
Geliefden, jullie moeten zien hoe groot en prachtig liefde is, zo dat haar volmaaktheid niet verklaard kan worden! Wie kan waardig zijn om in haar gevonden te worden, behalve zij wie God het besluit te geven? Laten we daarom smeken en bidden om uit zijn genade in de liefde gevonden te worden, vrij van alle menselijke vooroordelen, zonder smet. <De tijd van> alle geslachten van Adam tot de huidige dag is voorbijgegaan; maar zij in wie de liefde door de genade van God haar doel heeft bereikt,
Clemens beargumenteert zijn oproep tot gebed in 1 Clemens 50 twee maal met een citaat uit de Schrift (‘omdat er geschreven staat’, ‘γέγραπται γάρ‘), met verwijzingen naar Jesaja 26:20 and Psalm 32:1–2.
Volgens hem dient gebed om toegang te verkrijgen tot de genade van God, om een levenshouding te ontvangen die gekenmerkt wordt door liefde. Liefde en respect voor God en de naaste zullen op hun beurt leiden tot een grotere gehoorzaamheid aan zijn Woord op de lange termijn (cf. Lona
Tot dusver is afgeleid dat Clemens gebed zag als een middel (1) om uit te reiken tot God in een context van bekering; (2) als een middel waarvan de effectiviteit beinvloed wordt door de levenswandel van gelovigen; (3) als een kanaal om via de genade en ontferming van God een nieuwe levenshouding te verkrijgen waarin de liefde tot God en de naaste centraal staat.
Er is vervolgens ook een vierde gebruik van gebed in Clemens aan de Corinthieërs te onderscheiden. De eerste drie betroffen vooral het persoonlijk leven van de gelovige, maar het vierde gaat over de relevantie van gebed voor anderen. De kerkvader beklemtoont dit gebruik van gebed voor de omstandigheden in Corinthe:
En laten we dan ook voorbede doen voor hen die zich in een of andere zonde bevinden, opdat ze zachtmoedigheid en nederigheid mogen ontvangen, zodat ze zich zullen onderwerpen, niet aan ons, maar aan de wil van God. Want op deze manier zal onze liefdevolle betrokkenheid bij hen, voor God en de heiligen, tot vrucht en groei leiden. Geliefden, laten we terechtwijzing aanvaarden, want er is geen reden om daarover kwaad te worden.
Het op het goede pad brengen van sommige christenen in Corinthe wordt niet gepresenteerd als gehoorzaamheid aan een kerkelijk instituut of aan mensen, maar aan de wil van God (’μὴ ἡμῖν, ἀλλὰ τῷ θελήματι τοῦ θεοῦ’). Voor Clemens ging het om onderwerping aan God en zijn geopenbaarde wil. Tenzij de kerkvader deze manier van spreken gebruikte als een enigszins hypocriet retorisch middel – en er is in de tekst zelf geen dwingende reden om dit te veronderstellen – speelt kerkelijke organisatie in de brief van Clemens Romanus slechts een ondergeschikte rol. De passage richt zich op God en diens openbaring als een onafhankelijke factor. De betrokkenheid van medechristenen elders krijgt de vorm van gebed en helpen om Gods openbaring toe te passen op de ontstane situatie. Op grond hiervan moeten allen, zowel in Rome als in Corinthe (‘Ἀναλάβωμεν’), bereid zijn om correctie te ontvangen. Hierbij moet worden opgemerkt dat ook Clemens vorig punt over gebed als middel om een houding van liefde te ontginnen, doorklinkt als hij zijn lezers juist hier aanspreekt als ‘geliefden’ (‘ἀγαπητοί‘).
Met andere woorden, Clemens vierde gebruik van gebed is als middel om God en zijn liefde te betrekken bij het leven van andere mensen, om zo gehoorzaamheid aan Gods wil te bevorderen.
De brief van Clemens aan de Corinthieërs biedt niet alleen algemene inzichten over de rol van gebed en openbaring. Het bevat ook één van de langste oud-christelijke gebeden die bewaard zijn gebleven, die de hoofdstukken 59 tot 61 beslaat (cf. Lona
Daarbij is het van belang om op te merken dat Clemens het gezag van God claimt voor zijn brief, als een profetisch spreken voor de situatie van de Corinthieërs. Maar dat ligt op een ander vlak dan Godsspraak en Schrift. De daarvoor gebruikelijk filologische termen vermijdt hij. Ook presenteert Clemens zijn brief niet als ‘Schrift’, maar het is wel duidelijk dat hij zijn schrijven beschouwt als Gods boodschap voor de omstandigheden van Corinthe.
Indien echter sommigen de woorden die Hij door ons gesproken heeft naast zich neer durven leggen, laten ze dan weten dat ze zichzelf in overtreding en geen klein gevaar plaatsen. Maar wij zullen onschuldig zijn aan deze zonde en zullen vragen, door ijverig gebed en smeking, dat de Schepper aller dingen het bepaalde getal van zijn uitverkorenen in de gehele wereld veilig zal bewaren,
Deze passage laat zien hoe de focus geleidelijk verschuift van de boodschap van de gemeente van Rome aan de Corinthieërs, naar God en zijn openbaring. Waar de auteur eerst nog de Corinthieërs aanspreekt, richt hij zich uiteindelijk verder in gebed tot God.
Clemens Romanus vestigt in zijn gebed de aandacht op diverse centrale historisch-theologische thema’s: God als Schepper, Redder en Bewaarder van gelovigen, als degene die openbaring verschaft over zichzelf en zijn wegen. Wanneer Clemens verwijst naar de glorie van Gods naam, richt hij zich spontaan tot God in gebed, halverwege een zin. Nu is God plotseling degene tot wie hij spreekt ‘uw’ naam in plaats van het verwachte ‘zijn’, dat taalkundig met de eerste helft van de zin overeen zou komen. Via een participium-constructie gaat het spreken van Clemens verder in gebed:
... die de ogen van ons hart heeft geopend voor de kennis van u, die alleen ‘troont in de hoogste tussen de hoogsten, heilig onder de heiligen,’ (vgl. Jes 57:15) die ‘de arrogantie van de hoogmoedigen vernedert,’ (Jes 13:11) die ‘de plannen van de heidenen tot niet brengt,’ (Ps 33:10) die ‘die hen die in lage staat zijn, verhoogt en de hogen tot lage staat afbrengt;’ (Spr 3:34; cf. Job 5:11) die ‘rijk maakt en arm,’ (1 Sam 2:7) die ‘doodt en levend maakt,’ (Deut 32:39) de enige van wie de geesten wat te verwachten hebben en de God van alle vlees (Jer 32:27), die de diepten aanschouwt (Klaagl 3:60), die de werken van de mens aanschouwt, de hulp van hen die in gevaar verkeren, de Redder van hen in wanhopige situaties, de Schepper en Bewaker van iedere geest, die de natieën op de aarde vermenigvuldigt, en die uit hen gekozen heeft diegenen die u liefhebben door Jezus Christus, uw geliefd kind, die u hebt gebruikt om ons te onderrichten, om ons te heiligen, om ons eer aan te doen.
Het gebed van Clemens begint met een erkenning en naspreken van Gods openbaring. Het is letterlijk een serie van Bijbelcitaten die de kerkvader voorhoudt aan God in zijn spreken tot hem. Het is God die de ogen van het hart heeft geopend tot de kennis van de enige en allerhoogste God (‘ἀνοίξας τοὺς ὀφθαλμοὺς τῆς καρδίας ἡμῶν εἰς τὸ γινώσκειν σε τὸν μόνον ὕψιστον’); doordat ze geleerd zijn door zijn Zoon (‘δι’ οὗ ἡμᾶς ἐπαίδευσας’). Tussen de sandwich van verwijzingen naar de kennis die God geopenbaard heeft, ligt een reeks van tenminste acht aanhalingen uit de Schrift, die elkaar snel afwisselen. Alle beschrijven ze een facet van God en diens karakter. Op deze wijze is het de schriftelijke openbaring over God die Clemens aanspoort tot gebed. Op die manier functioneert openbaring als een drijfveer voor gebed. De Schriften laat zien wie God is en Clemens reageert door terug te spreken tot God en daarbij diens openbaring te bevestigen. De kerkvader neemt, als het ware, God letterlijk op zijn woord.
Vervolgens roept Clemens Gods hulp in voor gelovigen in diverse omstandigheden van nood:
Wij pleiten bij u Meester, om hulp en ondersteuning voor ons. Help hen onder ons die in aanvechting verkeren; richt de gevallenen op. Toon uzelf aan hen die u smeken, genees de zieken, breng hen die afdwalen van uw volk terug, vul de hongerigen, maak de gevangenen onder ons los, richt de zwakken op, vertroost hen die bijna geen moed meer hebben. Maak bekend aan alle volken dat u alleen God bent (cf. Ps 46:10 en Ps 86:10) en Jezus Christus uw kind; en wij uw volk en de schapen uwer weide (Ps 79:13).
Hoewel het eerste deel van deze relatief korte passage indirecte verwijzingen naar de Schrift bevat in woordgebruik, zijn al de petities die daarop volgen terug te vinden in de Bijbel, met name in het boek van de Psalmen. Vaak zijn er verschillende Bijbelteksten die soortgelijke uitspraken doen, zodat het moeilijk is om te bewijzen dat Clemens hier bedoelt deze of gene tekst aan te halen. Veeleer geeft deze reeks van Bijbelse verzoeken aan hoezeer de Schriften deel zijn geworden van het taalgebruik van Clemens Romanus.
Na de reeks van verzoeken tot God, vervolgt het gebed met het nogmaals erkennen van God als de Schepper van de aarde en haar bewoners. Clemens prijst Gods voortdurende betrokkenheid op grond van wat hij daarover gelezen heeft in de Schriften:
Want u hebt de structuur die u aan de wereld gegeven hebt, duidelijk gemaakt.
Op basis van de Schrift neemt Clemens aan dat God genadig en barmhartig is (‘ἐλεῆμον καὶ οἰκτίρμον’, Ps 103:8, 145:8). Op grond daarvan vraagt Clemens om vergeving van zijn eigen zonden en die van Gods volk in het algemeen. Waar de vorige passage (zie ‘Openbaring als drijfveer tot gebed’) het accent legde op praktische menselijke noden, gaat het hier over de geestelijke nood ten overstaan van Gods geboden.
Clemens smeking om reiniging met waarheid is een echo van Jezus’ gebed in Johannes 17:17: ‘Heilig hen door uw waarheid: uw Woord is de waarheid.’ De uiteindelijke toetssteen voor menselijk gedrag, de maat waarmee Clemens overtredingen herkent en om vergeving vraagt, is de waarheid en de wil van God zoals hij die in Moses, de Profeten en de leer der Apostelen terugvindt. Zonde is voor hem per definitie overtreding van Gods geopenbaarde Wet.
Clemens vervolgt zijn gebed met een verzoek om Gods bijstand in het dagelijks leven:
en richt onze schreden om in reinheid van hart te wandelen en te doen wat goed en aangenaam is voor uw aangezicht (vgl. Heb 13:21) en voor het aangezicht van hen die over ons regeren. Ja Meester, doe uw aangezicht over ons lichten (vgl. Ps 80:7, 19) ten goede in vrede (vgl. Num 6:25–26), zodat wij beschermd mogen worden door uw machtige hand (Ps 136:12), en verlost van iedere zonde door uw opgeheven arm (Ps 118:16), en verlos ons van hen die ons haten zonder reden (Ps 35:19). Geef eenheid en vrede aan ons en aan allen die de aarde bewonen (vgl. Jes 14:7), zoals u dat ook aan onze vaderen gaf, toen zij u aanriepen in geloof en waarheid, onderworpen als we zijn aan uw almachtige en glorierijke naam (cf. Mal 2:2 LXX),
Zoals dwarsdoor deze brief gebeurt, is ook deze gebedspas-sage weer een compilatie van Bijbelse uitdrukkingen en concepten. Dit geeft aan dat de bisschop woorden vindt voor zijn gebed in de interactie met Gods Woord. Evenals in de eerste delen van Clemens’ gebed, zijn het ook hier de Psalmen die prominent functioneren. Dat is niet vreemd, aangezien de Psalmen zelf ook veelal gebeden zijn. Als door God geïnspireerd gebed en Heilige Schrift zijn ze voor Clemens Romanus het middel bij uitstek om woorden te vinden voor de ontmoeting met God.
In de geest van de apostel Paulus (1 Tim 2:2) schetst Clemens een stil en gerust leven als doel van het gebed voor hen die gezagsposities bekleden.
Meester, u hebt hen (onze bestuurders en overheden op aarde, zie ‘Gebed voor het dagelijks leven’) gezag gegeven om te regeren door uw grote en onvergelijkbare macht, zodat wij zouden beseffen welke heerlijkheid en eer u hun gegeven hebt, en wij hen onderdanig zouden zijn, zonder in iets uw wil te weerstaan. Heere, geef hen gezondheid, vrede, eenheid, stabiliteit; zodat ze de regeermacht die ze ontvangen hebben zonder aanstoot mogen uitoefenen. Want u, o hemelse Meester en Koning der eeuwen, geeft de zonen der mensen heerlijkheid en eer en macht over de dingen die op aarde zijn. Heere, mag uzelf hun raad, richten volgens wat goed en aangenaam is voor uw aangezicht, opdat zij uw goedkeuring mogen wegdragen, door het in een vrome manier uitoefenen van de macht die u hen gegeven hebt, in vrede en zachtmoedigheid.
Het gebed van Clemens Romanus besluit met een bevestiging van Gods macht, en een lofprijzing:
Wij prijzen u als de enige die macht heeft om deze dingen voor ons te doen en zelfs meer goede dingen daarboven, door de hogepriester en bewaker onzer zielen: Jezus Christus, door wie aan u zij de heerlijkheid en majesteit, zowel nu als van geslacht tot geslacht en voor eeuwig en altoos. Amen.
Ten diepste zijn deze woorden een beaming van Gods openbaring in het geloof. De bevestiging van Gods macht en de rol van Jezus Christus zijn geloofsuitspraken die samenhangen met Clemens’ vertrouwen. Het slot van zijn gebed lijkt woorden van de apostel Paulus te weerspiegelen: ‘Nu aan hem die bij machte is om zeer veel meer te doen boven alles wat we kunnen vragen of denken’ (Ef 3:30). Evenzo heeft zijn verwijzing naar de hogepriesterlijke functie van Christus een Paulinisch karakter (Heb 7:25–26), terwijl de doxologie filologisch ook inhoudelijke overeenkomst vertoont met de brief van Judas (1:25).
Na Clemens’ bespreking van gebed als verschijnsel (in de eerste helft van dit artikel), bevestigt dit praktische voorbeeld van gebed dat woorden en inhoud sterke afhankelijkheid vertonen van heilige Schrift. Gods openbaring door Mozes, de Profeten en de Apostelen is de drijfveer voor gebed. Zowel wat de bisschop schrijft aan de Corinthieërs over gebed, als dat wat hij uitspreekt tot God is gestempeld door de Schriften. Daarbij blijkt dat Clemens een zeer grote Schriftkennis bezat en het kennelijk belangrijk vond om daarvan zoveel mogelijk door te geven in zijn schrijven. De openbaringskennis was bedoeld om geïntegreerd te worden met het leven en daarom relevant. De Psalmen als van God ingegeven gebeden, speelden hierbij een prominente rol. Het gebed van Clemens bevestigt het patroon dat dwarsdoor de brief duidelijk is geworden: Gods openbaring in de Schrift functioneert grondleggend en sturend voor het menselijk gebed. Dit geldt zowel de inhoud van Clemens’ gebed als de terminologie die hij gebruikt.
Uit het voorgaande blijkt dat gebed en heilige Schrift in Clemens Romanus bij elkaar horen. De Schriften drijven de kerkvader tot gebed en in diezelfde Schriften vindt hij ook woorden om tot God te spreken.
Samenvattend kunnen uit de wijze waarop Clemens Romanus spreekt over gebed vier verschillende functies onderscheiden worden:
In de eerste plaats was gebed een middel om uit te reiken naar God in een situatie van bekering. Dit gebeurde in antwoord op het spreken van de profeten. Via hen sprak God zijn oordeel uit en de mens reageerde met een combinatie van gedragsverandering en smeken tot God. Clemens’ tweede functie van gebed was al evenzeer verbonden met Gods spreken. Voor hem werd de effectiviteit van gebeden mede bepaald door menselijk gedrag dat de oren van de Almachtige zowel kan openen als sluiten. Om gebedsverhoring te faciliteren, moeten gelovigen hun gedrag richten naar Gods wil zoals die geopenbaard is in de Schriften. De afhankelijkheid van gebed en openbaring blijkt ook uit de derde functie van gebed die Clemens onderscheidt: een kanaal voor de liefde van God die de mens in staat stelt om overeenkomstig Gods roeping te wandelen. Waar de eerste drie functies van gebed met name de persoonlijke verhouding van de gelovige tot God betreffen, richt de vierde functie zich op voorbede voor anderen. Gelovigen die struikelen hebben volgens Clemens gebed nodig. Regeringen en overheden in het algemeen moeten aan God opgedragen worden omdat zij wijsheid behoeven voor de juiste besluitvorming. Uiteindelijk zijn allen verantwoording verschuldigd aan de Schepper en Rechter van hemel en aarde en daarom vindt Clemens dat mensen elkaar moeten opdragen bij de troon van God.
Clemens’ eigen gebed in de brief aan de Corinthieërs bevestigt de afhankelijkheid van geloof en openbaring op praktische wijze:
Het gebed van Clemens begint met de erkenning van Gods openbaring in de Schriften. De kerkvader neemt God op diens Woord, gelooft dat de Schriften de waarheid spreken en benadert God op die basis. De eerste paragraaf van zijn gebed ( Het gebed functioneert tegelijkertijd heel praktisch om de nood van de gelovige en zijn afhankelijkheid van God uit te drukken, en om aan te geven dat de Heere nodig is in het leven van medechristenen. Clemens haalt daarbij aan uit de Psalmen, zodat de woorden van de Schriftuurlijke openbaring tegelijkertijd functioneren als woorden van de kerk om God aan te roepen. Heilige Schrift geeft woorden aan de gelovige om zijn menselijke noden uit te spreken. Dit is afhankelijkheid tussen openbaring en gebed in de meest intieme zin. Het gebed dient ook tot heling. Het bevordert verzoening met God waar zonde scheiding heeft gebracht. Openbaring is maatstaf en het licht waarmee de menselijke zonde wordt herkend en beoordeeld. Dit wordt zichtbaar als het gebed van Clemens voortgaat (cf. ‘Gebed als middel tot vergeving’) met een beroep op Gods karakter, terwijl de kerkvader om vergeving vraagt voor zaken in het leven van gelovigen die tegen Gods wil ingingen. Het praktische gebed van Clemens is ook een roep om hulp (cf. ‘Gebed voor het dagelijks leven’), aangezien volgens hem Gods hulp nodig is om een vroom en vreedzaam leven te leiden. Dit betreft hulp voor persoonlijk gedrag, maar ook bescherming tegen en verlossing van het kwade en andere onbeheerbare factoren van buiten de mens. Ook hierbij hanteert de kerkvader een mengsel van Bijbelteksten om tot God te spreken. De woorden van Gods schriftelijke openbaring worden geleend om menselijke nood en behoefte voor Gods aangezicht te brengen. Filologisch is zelfs de vorm van de hulproepen ontleend aan de Schrift. Dit geeft aan dat er ook in het praktische gebed van Clemens sprake is van een doorgaande afhankelijkheid tussen openbaring en gebed. Clemens’ gebed geeft aan dat het niet slechts gericht is op gelovigen en de kerk, maar ook op de wereld en hen die haar regeren. Een afzonderlijke paragraaf (cf. ‘Voorbede voor aardse autoriteiten’) is gewijd aan voorbede voor aardse autoriteiten, en aan menselijk rentmeesterschap over de aarde in het algemeen. Dit deel van Clemens’ gebed is een bijna letterlijke echo van de apostolische vermaningen in dat verband (vgl. 1 Tim 2:2 en Rom 13). Voor de kerkvader is alle aardse gezag afgeleid gezag dat verantwoording aan God verschuldigd is. Dat zijn woorden van geloof en vertrouwen dat de schriftelijke openbaring over God als Koning van hemel en aarde correct is. Opnieuw is gebed afhankelijk van inzichten ontleend aan de Schriften en gebruikt ze daarbij uitdrukkingen die min of meer letterlijk uit Bijbelse literatuur komen. Het slot van het gebed van Clemens reflecteert het voorgaande: de doxologie prijst God op basis van diens openbaring met woorden aan apostolisch spreken ontleend.
Samengevat vertoont de eerste brief van Clemens aan de Corinthieërs een afhankelijkheid van gebed en openbaring. Het gebed vindt haar inhoud en woorden voor een bepalend deel in heilige Schrift. Gebed reageert op Gods openbaring, terwijl de gelovige in het dagelijks leven gestalte probeert te geven aan diens inzichten. Clemens benadert God in geloof vanuit wat de Schriften zeggen over Gods macht en karakter. Deze beschouwt hij letterlijk als Godsspraak, als boeken waar God zelf aan het woord is. In gebed wordt deze kennis levend gehouden. Van daaruit functioneert Gods openbaring als een drijfveer tot, en een maatstaf en prototype voor gebed. In de Schriften hoort Clemens de stem van God en in het gebed antwoordt hij daarop.
De auteur verklaart geen financiële of persoonlijke belangen te hebben die hem ongepast kunnen hebben beïnvloed bij het schrijven van dit artikel.
Irenaeus (
Het gaat hier om de eerste brief van Clemens aan de Corinthieërs die onderscheiden moet worden van de zogenoemde tweede brief van Clemens aan de Corinthieërs dat meer het karakter heeft van een preek en als pseudografisch gezien wordt (cf. Holmes
Eusebius,
Hieronymus,
Tertullianus,
Roberts en Donaldson (1997:826): ‘
De interpretatie ἱκανωτάτην als ’effectief’ wordt bijvoorbeeld bevestigd in Lysias’
Voor de onderzoeksvraag van dit artikel is slechts heilige Schrift als verschijnsel van belang en hoe dit zich verhoudt tot gebed. Welke boeken Clemens tot heilige Schrift rekende, of zijn exegese juist was en aanverwante vragen van kanonieke aard zijn voor deze vraagstelling niet relevant. Voor de vroegchristelijke uitleg van de Schrift, cf. bijvoorbeeld Boberiz en Brakke (
1
De leer van de onfeilbaarheid van de Schrift is een christelijk dogma dat nader uitgewerkt is in de Catechismus van de Katholieke Kerk (art. 3.107) en de Nederlandse Geloofsbelijdenis (art. 3).
De verwijzingen die ingeleid worden door ‘er staat geschreven’ (‘γέγραπται’) zijn als volgt:
Genesis 3:4–8
14
Spreuken 2:21–22
17
Job 14:4–5
29
Deuteronomium 32:8–9
36
Psalm 104:4
39
Deuteronomium 4:12
45
’Zie dat er in de Schriften niets verkeerds of misleidends geschreven is’ (‘γέγραπται’ wordt hier dus niet gebruikt om een citaat in te leiden, maar om een uitspraak over het karakter van de Schrift te doen.)
46
Leviticus 11:44 en Psalm 18:25
48
Psalm 118:19
50a
Jesaja 26:20
50b
Psalm 32:1–2
Vergelijk Hagner (
Evans (
Zie:
Genesis 15:5–6
14
Psalm 37:35–36
15
Psalm 78:36
17
cf. Exodus 6:30
36
Psalm 110:1; cf. Hebreeën 1:13
52
Psalm 50:14
56
Psalm 94:12
Zie:
Genesis 13:14–16
15a
Psalm 62:4
15b
Psalm 12:4
Zie:
Genesis 13:14–16
Καὶ πάλιν … εἶπεν αὐτῷ ὁ θεός
13
Jeremia 9:24
λέγει γὰρ τὸ πνεῦμα τὸ ἅγιον
13
Jesaja 66:2
φησὶν γὰρ ὁ ἅγιος λόγος
16
Psalm 22:6–7
Καὶ πάλιν αὐτός φησιν
22
Psalm 34:11–17
καὶ γὰρ αὐτὸς διὰ τοῦ πνεύματος τοῦ ἁγίου οὕτως προσκαλεῖται ἡμᾶς
23
Maleachi 3:1
συνεπιμαρτυρούσης καὶ τῆς γραφῆς
26
Job 19:25–26
Καὶ πάλιν Ἰὼβ λέγει
28
Psalm 139
Λέγει γάρ που τὸ γραφεῖον
33
Genesis 1:26–27
Oὕτως γάρ φησιν ὁ θεός
34
Daniël 7:10
Λέγει γὰρ ἡ γραφή
35
Psalm 50:16–23
Λέγει γὰρ ἡ γραφή
42
Jesaja 1:26
οὕτως γάρ που λέγει ἡ γραφή
46
Psalm 18:25
Καὶ πάλιν ἐν ἑτέρῳ τόπῳ λέγει
56
Psalm 118:18
Oὕτως γάρ φησιν ὁ ἅγιος λόγος
De uitdrukking ἐγκνύπτειν in dit verband bevestigt de hoge achting van Clemens voor Gods openbaring in de Schriften; cf. Evans (
1
Voor een bespreking van het gebruik van λόγια bij Papias en anderen, zie Baum (
De rol en functie van het woord λόγια in Clemens Romanus komt overeen met die van het Nieuwe Testament. Ook daar gaat het om heilige Schrift als verschijnsel en Godsspraak; cf. Jordaan, Van Rensburg en Zuiddam (
1
1
Cf. 1 John 4:17–18.
1
Het feit dat Clemens Romanus het gezag van God claimt voor wat hij en de Romeinen aan Corinthe schrijven, moet gelezen worden als afgeleid gezag, waarbij in acht genomen dient te worden dat de inhoud grotendeels bestaat uit en onderbouwd wordt door Schriftverwijzingen (vgl. Hand 13:44). In de tijd van de reformatie werd een vergelijkbaar sentiment uitgedrukt door Bullinger (
Clemens Romanus zegt hiermee niet dat gebed als zodanig mensen redt. Vergelijk Nielsen (
Voor het slot van deze passage is wel specifieke afhankelijkheid aan te geven (cf. Ps 46:10; 86:10; 79:13).
De Goddelijke ordening van de schepping is een belangrijk thema voor Clemens Alexandrinus, cf. Wong (
Maleachi 2:2 lijkt de aangewezen passage in de Septuagint die Gods naam en almacht combineert: καὶ ἐὰν μὴ θῆσθε εἰς τὴν καρδίαν ὑμῶν τοῦ δοῦναι δόξαν τῷ ὀνόματί μου, λέγει Κύριος παντοκράτωρ. Over de rol van de Septuagint in het vroege christendom, cf. Gallagher (
Clemens’ gebed om orde in het staatkundig leven moet onderscheiden worden van zijn visie voor orde in het huis van God, hoewel er sprake schijnt te zijn van Hellenistische staatsterminologie in zijn beschrijvingen. Vergelijk Van Unnik (
Efeze 3:30, Hebreeën 7:25–26 en Judas 1:25. Zelfs als Judas later geschreven zou zijn dan Clemens is het duidelijk dat de passage reflecteert wat vroeger of later als apostolische leer werd beschouwd.
Dit Nederlandstalige artikel is een bewerking van een lezing voor het Centrum voor Patristiek Onderzoek en verschijnt in overleg met LAHR die te zijner tijd de Engelstalige bijdrage publiceert.