In zijn proefschrift ‘Het ambt her-dacht’ over de gereformeerde ambtstheologie, stelt Eddy van der Borght dat in de reformatorische traditie een voortdurende gevoeligheid bestaat voor het misbruik van macht (Van der Borght
In deze bijdrage wil ik de kerkordelijke receptie van het in dit artikel van de Gallicana neergelegde principe verkennen. Ik richt me daarbij in het bijzonder op de achtereenvolgende gereformeerde kerkorden in de Nederlanden tot en met die van Dordrecht (1618–19), alsmede op de recente kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland (in werking getreden in 2004).
Voor het verstaan van de tekst van de Confessio Gallicana zijn twee ontwikkelingen van belang: de ontstaansgeschiedenis van de confessie zelf en die van de vrijwel gelijktijdig vastgestelde kerkorde. Ik begin met de eerstgenoemde.
Het was Johannes Calvijn, toen predikant in Genève, die een blauwdruk voor wat de Confessio Gallicana zou gaan heten voorlegde aan de eerste synode van de gereformeerde kerken in Frankrijk, te Parijs (1559) (vgl. Jahr
Het is tegen deze achtergrond niet toevallig dat Calvijn in zijn voorstel inzet bij de predikanten. Maar er speelt meer mee. Calvijn situeert de kerk daar waar het evangelie wordt gepredikt en in het verlengde daarvan door wie dat geschiedt: de predikanten (vgl. Wisse
Dit laatste geeft aanleiding tot bespreking van het tweede aandachtspunt van deze paragraaf, de kerkordelijke context. Vlak voordat de Parijse synode kennis nam van Calvijns tekst (vgl. Jahr
De stap naar het allereerste artikel van
Het tweede artikel van
Hoe dit ook zij, ik stel vast dat de sterke aandacht in
Aan het slot van deze paragraaf wil ik nog kort stilstaan bij twee zinsdelen die de synode van Parijs in artikel 30 heeft geschrapt ten opzichte van Calvijns voorzet (vgl. Jahr
De Confessio Belgica is geen kerkorde en valt strikt genomen buiten het bestek van dit artikel. Hij heeft echter een sterke invloed uitgeoefend op de gereformeerde kerken die in de Nederlanden ontstonden. Hij wordt bijvoorbeeld expliciet genoemd in artikel 2 van de Acta van Emden (1571), als ‘te onderschrijven’ (uitg. Goeters
Het anti-hiërarchisch beginsel zoals dat in de Gallicana is neergelegd, blijkt wezenlijk te zijn in de ontwikkeling van de gereformeerde kerk in de Nederlanden. Dat begon al met de (Franstalige) synode van Antwerpen op 1 mei 1564, waarin vooral de kerken van de Zuidelijke Nederlanden bijeenkwamen (vgl. ook Knetsch
De synode van Emden (1571) wordt beschouwd als de eerste van de gereformeerde kerken in de Nederlanden. Zij zette volgens de Acta in de eerste en laatste artikelen het patroon van Parijs en Antwerpen voort (vgl. Plomp
De eerstvolgende synode met een nationaal karakter, die van Dordrecht (1574), zweeg over de anti-hiërarchisch bepaling als zodanig. De nadruk lag in de besluitvorming op praktische zaken, zoals de liturgie. Toch is er op een enkel punt wel iets terug te vinden dat als praktische toepassing beschouwd kan worden. Zo moet het voorzitten van het consistorie rouleren over de aanwezige predikanten (vgl. uitg. Rutgers
In de volgende synoden kreeg het anti-hiërarchisch artikel definitief een plaats in de kerkorde, als een van vele tientallen bepalingen. Ik heb de ontwikkeling schematisch weergegeven in de
De context van de anti-hiërarchische bepaling in de volgende kerkorden is in eerste instantie die van de censuur (Dordrecht 1578; Middelburg 1581). Daarin speelt op verschillende momenten in de procedure de classis een rol. De anti-hiërarchische bepaling moet dan kennelijk zo worden opgevat dat de inbreng van de classis in de tuchtprocedure niet betekent dat de ene kerk over de andere heerst, of de ene ambtsdrager over een andere drager van hetzelfde ambt. In de besluiten van de synode van Middelburg (1581) is de bepaling evenwel niet meer de laatste van de kerkorde als geheel. Een duidelijk als zodanig bedoelde slotbepaling volgt, in hoofdzaak dezelfde als die van Emden: mindere vergaderingen zijn gebonden aan de vastgestelde artikelen, al is wijziging principieel niet uitgesloten. Doordat de synode van ’s-Gravenhage (1586) bestaande bepalingen splitste en een nieuwe invoegde, raakte het anti-hiërarchisch artikel van de oorspronkelijke context geïsoleerd. Het behoort niet meer tot het hoofdstuk over de censuur. Het maakt deel uit van enkele losse, elk op zich staande (slot)bepalingen. Sommige auteurs leggen een directe verbinding tussen de anti-hiërarchische bepaling en die over de gebondenheid van mindere vergaderingen aan de kerkorde (vgl. Plomp
De tekst van de synode van Dordrecht (1578) is de meest uitgebreide. Drie jaar later, op de synode van Middelburg (1581), zijn ten opzichte van de rudimentaire bepaling van Antwerpen (1564) twee achtereenvolgende toevoegingen verdwenen. In de eerste plaats is dat de vermaning van Emden die de bepaling kracht moet bij zetten, namelijk dat eenieder zich zal wachten heerschappij te voeren. Inhoudelijk is ze overbodig. In de tweede plaats is dat de aanvulling van Dordrecht (1578): ‘hoewel uut plicht der liefde de eene Kercke de andere, de een Dienaer den anderen etc. niet alleen moghen, maer oock behooren te vermanen.’ (uitg. Van ’t Spijker
Op twee onderdelen krijgt het anti-hiërarchisch beginsel elders in de kerkorde een toepassing. Het eerste betreft de verhouding tussen verschillende kerkelijke vergaderingen, de context waarin het artikel ook in
De bepaling tegen het heerschappij voeren in de DKO is dezelfde als die van 1586 (vgl. Rutgers
Rest mij nog een opmerking te maken over het zogenaamde Convent van Wesel (1568/1571). Ik heb dat in het voorgaande buiten beschouwing gelaten, aangezien recent onderzoek overtuigend heeft aangetoond dat deze kerkelijke vergadering nooit heeft plaatsgevonden en dat sprake is van een soort van petitie die in achtereenvolgende plaatsen ondertekend is (Spohnholz
Op grond van het voorgaande trek ik de volgende tussenconclusies:
Het anti-hiërarchisch beginsel dat de synode van Parijs in haar confessie heeft opgenomen, is verwerkt in de Confessio Belgica en achtereenvolgende gereformeerde kerkorden, maar in verschillende bewoordingen, met uiteenlopende oogmerken en in het kader van verschillende theologische concepten.
Er bestaat een directe verbinding tussen dit in navolging van Calvijn door de synode van Parijs geformuleerde beginsel en artikel 77 van de kerkorde die de synode van ’s-Gravenhage 1586 vaststelde, en daarmee artikel 84 DKO. De reikwijdte is evenwel groter: de bepaling betreft naast plaatselijke kerken niet alleen predikanten, maar alle ambtsdragers.
De plaats die dit artikel in het geheel van de kerkorde van ’s-Gravenhage en de DKO heeft gekregen, is bepaald door het feit dat de synode van Dordrecht (1578) het een plaats gaf in het kader van de tucht, het laatste hoofdstuk van de kerkorde.
In de kerkorde van ’s-Gravenhage is dit artikel definitief op zichzelf komen te staan. Mede ten gevolge van het feit dat een directe, praktische toepassing ontbreekt, draagt het artikel het karakter van een beginsel.
De DKO is wat artikel 84 betreft niet tekenend voor enige nieuwe ontwikkeling. De DKO conserveert het bestaande, in casu de besluiten van de synode van ’s-Gravenhage.
Alvorens de sprong te maken naar het begin van deze eeuw, geef ik in deze paragraaf een korte schets van de ontwikkelingen in met name de 19e en 20e eeuw. Zij kleuren de receptie van het anti-hiërarchisch beginsel in de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) mede in.
In de eerste eeuwen na de synode van Dordrecht gold de DKO, al is bekend dat zij lang niet in alle provincies onverkort of zelfs maar gedeeltelijk aanvaard werd (vgl. Van Lieburg
In 1892 verenigden twee groepen die zich tegen deze en andere ontwikkelingen in de NHK verzetten, die van Afscheiding (1834) en Doleantie (1886), zich tot de Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN). Zij richtten hun kerk in volgens de DKO, althans voor zover dat in de gegeven omstandigheden mogelijk was. In twee conflicten (1926, 1944) kregen de meerdere vergaderingen een beduidend grotere rol dan voorheen in de GKN het geval was geweest (vgl. Van Drimmelen
Op 12 december 2003 werd in Utrecht besloten tot de vorming van de Protestantse Kerk in Nederland per 1 mei 2004. Aan haar kerkorde ligt die van de NHK ten grondslag, hoewel ook de kerkordes van de beide andere rechtsvoorgangers hun sporen hebben achtergelaten, die van de GKN en de Evangelisch-Lutherse kerk.
In de grondleggende artikelen van de PKN kerkorde die handelen over ambt en ambtelijke vergaderingen, staat in artikel VI-1: ‘Opdat niet het ene ambt over het andere, de ene ambtsdrager over de andere, noch de ene gemeente over de andere heerse, maar alles wordt gericht op de gehoorzaamheid aan Christus, het Hoofd van de kerk, is de leiding in de kerk toevertrouwd aan ambtelijke vergaderingen.’ (Kerkorde
Artikel VI-1 is in hoofdzaak overgenomen uit de kerkorde van 1951 van de NHK. Het opnemen van dit artikel in de specifieke context van ambt en ambtelijke vergadering was in de NHK kerkorde een bewuste keuze. Het bedoelde ‘de grondgedachte van het presbyteriale stelsel’ te verwoorden, maar was ook de ‘reactie op de besturen-kerk, die wij bezig zijn te verlaten’ (uitg. Balke & Oostenbrink-Evers
De hiervoor gereleveerde context brengt een eerste verschil tussen artikel VI-1 en artikel 84 van de DKO aan het licht: daar was de anti-hiërarchische bepaling op zichzelf komen te staan, hier staat zij in een specifiek kader.
In de tweede plaats valt op dat, anders dan in de DKO maar net als in de Gallicana, ambt en de ambtsdrager vooropgaan en de gemeente volgt. Hoewel meer refereert aan de Gallicana – waarover hierna meer – speelt hierin niet zozeer dit historisch document als wel de context een rol. Artikel V handelt namelijk over de ambten, terwijl het in artikel VI over de ambtelijke vergaderingen gaat. In artikel VI-1 wordt dan de brug tussen ambt en ambtelijke vergadering geslagen. Dit was ook in 1951 het geval, maar de volgorde van Emden (1571) heeft toen niet ter discussie gestaan (vgl. uitg. Balke & Oostenbrink-Evers
Een derde verschil met de DKO betreft het feit dat het, net als in 1951, primair gaat over de ambten die niet over elkaar mogen heersen en in het verlengde daarvan over de ambtsdragers die dat niet mogen doen. Het principe dat gezag en macht in de kerk niet aan bepaalde personen is toebedeeld, wordt op deze wijze geaccentueerd. Gezag en macht zijn met het ambt gegeven. Deze ambten geven tezamen leiding in de ambtelijke vergaderingen. Met dit derde verschil hangt het vierde samen. Het beperkt zich niet tot dragers van hetzelfde ambt, maar heeft betrekking op de verhouding tussen ambtsdragers van welk ambt dan ook. Deze verbreding van de bepaling van de DKO kreeg ook vorm in de GKN kerkorde van 1959 (Van Drimmelen
Een vijfde punt is een aanvulling die ook in 1951 al vorm kreeg: het principe uit de DKO krijgt direct een praktische toepassing. Ambtelijke vergaderingen zijn bedoeld om onderling domineren te voorkomen. Dit doet denken aan een zinnetje uit Calvijns voorstel voor de Gallicana dat de synode van Parijs schrapte: het houden van orde bevordert eenheid en broederlijkheid (vgl. Jahr
Tot slot wil ik stilstaan bij de relatie tussen artikel VI-1 en het al aangeduide laatste lid van dat artikel dat ik met het oog daarop in zijn geheel citeer: ‘In de meerdere vergaderingen zullen alleen zaken worden behandeld die naar de orde van de kerk tot het werk van de meerdere vergadering behoren, dan wel die in de mindere vergadering niet kunnen worden afgedaan.’ (Kerkorde
Op grond van deze en de voorgaande paragraaf stel ik het volgende vast over de receptie in de PKN kerkorde van het anti-hiërarchisch principe zoals dat in de kerkorde van de synode van Parijs gestalte krijgt:
De PKN grijpt in artikel VI-1 van haar kerkorde terug op het genoemde anti-hiërarchisch beginsel.
De waarde van de DKO voor de latere ontwikkelingen is dat via dit document de Nederlandse kerken en de kerken elders die met haar verwant zijn in de eerste eeuwen na haar vaststelling maar in het bijzonder in later tijden kennis kunnen nemen van de traditie die erin neergeslagen is (vgl. Van Lieburg
Wat betreft context, vorm en inhoud staat artikel VI-1 evenwel dichter bij
Naast de overeenkomsten zijn er ook duidelijke verschillen waar het
De met Van der Borght in de inleiding van dit artikel gesignaleerde gevoeligheid voor het misbruik van macht is in de PKN kerkorde voelbaar, net als in het midden van de 16e eeuw. Ze past op eigen wijze het beginsel toe dat Christus het Hoofd van de kerk is. Alle ambtelijke vergaderingen zullen zich steeds opnieuw moeten afvragen of zij daarmee Christus dienen. Dat geldt in het bijzonder de meerdere vergaderingen, zowel bij het kerkordelijk toekennen als bij het gebruiken van bevoegdheden om in te grijpen in de plaatselijke gemeenten. De basis voor het anti-hiërarchisch beginsel roept daarom steeds opnieuw op tot bezinning en kritisch reflecteren op de besluitvorming.
De auteur verklaart dat hij geen financiële of persoonlijke belangen heeft die hem ten onrechte zouden hebben beïnvloed bij het schrijven van dit artikel.
Emden 1571 | Dordrecht 1578 | Middelburg 1581 | Den Haag 1586 (= Dordrecht 1619) |
---|---|---|---|
Uitg. Goeters |
Van ’t Spijker |
Van ’t Spijker |
Uitg. Rutgers:487–506 (Kercken-ordeninghe |
- | |||
Art. 1 : Gheen Kercke … | - | - | - |
- | - | Art. 9: … ghelijckheijt … | Art. 15 (17): … ghelijckheyt … |
- | |||
- | Art. 18: Mens sal gheene saken tot grooter versamelinghen brenghen … | Art. 22: In meerdere vergaderinghen … | Art. 27 (30): … In meerder vergaderinghe … |
- | - | Art. 27: Het selfde segghen heeft … | Art. 33 (36) : T’selfde segghen heeft … |
- | |||
- | - | Art. 67: … Attestatie … bijstandt … op haren Attestatien teijckenen sullen. | Art. 75 (82): … attestatie … |
- | - | - | Art. 76 (83): … bystandt … aenteeckenende op … hare attestatie … |
- | Art. 102 [= laatste]: Gheen Kercke … [= Emden + toevoeging] | Art. 68: Gheen Kercke … [= Emden zonder laatste zinsdeel] | Art. 77 (84): Gheen Kercke … [= Emden zonder laatste zinsdeel] |
- | - | - | Art. 78 (85): In middelmatighe dinghen … de buyten-Landtsche Kercken … |
Art. 53 [= laatste]: … ghestelt met ghemyn accordt … | - | Art. 69 [= laatste]: … ghestelt ende aenghenomen met ghemeijnen accoordt … | Art. 79 (86) [= laatste]: … ghestelt ende aenghenomen met ghemeyn accoordt …. |