About the Author(s)


Nicolaas A. Broer Email symbol
Research Centre, Driestar Christian University of Teacher Education, Gouda, the Netherlands

Johannes L. van der Walt symbol
Unit for Education and Human Rights in Diversity, Faculty of Education, North-West University, Potchefstroom, South Africa

Citation


Broer, N.A. & Van der Walt, J.L., 2022, ‘Onderwijs in Nederland in coronatijd: Een voorlopige reflectie’, In die Skriflig 56(1), a2847. https://doi.org/10.4102/ids.v56i1.2847

Original Research

Onderwijs in Nederland in coronatijd: Een voorlopige reflectie

Nicolaas A. Broer, Johannes L. van der Walt

Received: 18 Feb. 2022; Accepted: 05 May 2022; Published: 14 Oct. 2022

Copyright: © 2022. The Author(s). Licensee: AOSIS.
This is an Open Access article distributed under the terms of the Creative Commons Attribution License, which permits unrestricted use, distribution, and reproduction in any medium, provided the original work is properly cited.

Abstrak

Education in the Netherlands during the COVID-19 pandemic: A preliminary reflection. The coronavirus pandemic prompted national governments around the world to take drastic measures. Citizens were invariably informed that these measures were unavoidable. However, the question is whether the measures taken by government can be ethically justified. The purpose of this article is to present the upshot of our reflections on such government measures in the Netherlands during the coronavirus crisis in 2020–2021. Such reflection is essential because pandemics are likely to be more frequent in the future. Our reflections are based on a literature study comprising press conferences, speeches and scholarly articles pertaining to the management of the coronavirus crisis in 2020–2021 in the Netherlands. An ethics framework enabled us to draw preliminary conclusions regarding the measures taken by the Dutch government with respect to the management of education during the crisis. We found that the government had clearly explained the measures to be taken and had rooted them in a set of assumptive values. Those in charge were aware of the consequences of the measures taken with respect to organised education; they also clearly pre-calculated the impact of every measure. The government also acted virtuously in its deployment of resources and announcement of measures to be taken. We conclude that the government fulfilled its duty to manage organised education in an acceptably responsible and virtuous manner.

Contribution: The authors arrive at an answer to the research question by using a theoretical frame of reference based on three ethical approaches. This framework enables them to make ethical judgments regarding the Dutch government’s actions during the first two years of the pandemic, and to proffer a practical assessment of government measures during that period. Their connection of ethics with the teachings of Jesus enables them to also assess the Dutch government’s actions on biblical grounds.

Keywords: coronavirus crisis; ethics; morality; education; government.

Inleiding

Op 27 februari 2020 werd de eerste coronabesmetting in Nederland gemeld. De hoeveelheid besmettingen die in het eerste jaar van de coronacrisis volgde, vertoonde pieken in april 2020, november 2020 en januari 2021. De Nederlandse overheid zag zich sinds het uitbreken van de pandemie geplaatst voor het nemen van maatregelen die niet alleen voor het maatschappelijke, maar ook voor het persoonlijke leven zeer ingrijpend waren. Daarbij moest voortdurend worden ingespeeld op veranderende situaties, rekening houdend met een veelheid aan factoren, zoals de reacties op de maatregelen vanuit de samenleving.

In dit artikel wordt de aandacht gericht op het onderwijs als belangrijk onderdeel van de samenleving. Coronamaatregelen die genomen werden in verband met het onderwijs troffen direct het dagelijkse leven van leerlingen en hun ouders en hebben mogelijk op langere termijn gevolgen voor leer- en vormingsprocessen bij leerlingen. Via de scholen hadden deze maatregelen ook gevolgen voor andere onderdelen van de samenleving. Omdat de pandemie nog voortduurt (januari–februari 2022), heeft de reflectie een voorlopig karakter en bedoelt zij door (her)interpretatie van beschikbare gegevens via een proces van bewustwording aanknopingspunten op te leveren voor verdere reflectie in de toekomst (Pinker 2019:10–11).

In dit artikel richten de auteurs zich op het onderwijs, omdat zij vanuit hun onderwijskundige achtergrond dit een belangrijke maar ook gevoelige sector van de maatschappij vinden. De onderzoeksvraag die in dit artikel beantwoord wordt, is: In hoeverre is de wijze waarop de Nederlandse overheid de onderwijsbelangen in het eerste jaar van de coronacrisis heeft behartigd ethisch te verantwoorden?

Methodologische verantwoording

Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden is ten eerste, via een interpretatief-constructivistische methode, een ethisch referentiekader geconstrueerd. De (feitelijke) gegevens werden in een proces van toenemende verdieping geïnterpreteerd totdat de (voor)theoretische aannames aan het licht waren gebracht (Van der Walt 2020:61). Op basis daarvan werd een ethisch referentiekader geformuleerd (de constructivistische fase). In dit artikel wordt slechts het resultaat van dit zoekproces van verdieping, interpretatie en constructie weergegeven. Daarin zal de christelijke achtergrond van de auteurs doorklinken.

Ten tweede werden, om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, uitspraken onderzocht die overheidspersonen deden met betrekking tot het onderwijs. Het ging om de volgende publieke toespraken: Koning Willem-Alexander bracht in een speciale tv-toespraak (maart 2020) en in zijn traditionele kersttoespraak (december 2020) de coronacrisis ter sprake (Het Koninklijk Huis 2020a en 2020b); minister-president Rutte hield twee tv-toespraken (maart 2020 en december 2020) die speciaal gewijd waren aan de coronacrisis.

Vanaf de melding van het eerste sterfgeval als gevolg van een coronabesmetting (in de persconferentie van 6 maart 2020) tot en met het afkondigen van de laatste stap van het openingsplan (in de persconferentie van 18 juni 2021) zijn er 83 persconferenties geweest waarin de coronacrisis ter sprake kwam. Daarvan waren er 40 speciaal aan de coronacrisis gewijd. Ze werden gegeven door de minister-president en de minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS), doorgaans na een crisisberaad van het kabinet. Voor dit artikel is uitsluitend gebruik gemaakt van de inleidende statements waarmee de bewindslieden deze persconferenties openden. Minister Slob (Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media [BVOM]) gaf gedurende het eerste jaar van de coronacrisis twee persconferenties (maart 2020 en februari 2021).

Naast verslagen van de persconferenties en de toespraken zijn artikelen uit dagbladen gebruikt. Om het zoekgebied in te perken zijn voornamelijk de edities van de NRC (Nieuwe Rotterdamsche Courant) geraadpleegd. Deze krant heeft de statuur van een kwaliteitskrant. Traditioneel wordt de NRC beschouwd als een dagblad van liberale signatuur. Het raadplegen van dagbladen, als databron die niet afhankelijk is van de ontologie en de epistemologie van de onderzoeker, helpt de onderzoeker om zicht te krijgen op de context van de gebeurtenissen en de houdingen en meningen van zowel acteurs als waarnemers (Bowie 2019:528–529).

Ethisch referentiekader

Moraal, ethiek en integriteit

Deze paragraaf beoogt een referentiekader te bieden op grond waarvan geconcludeerd kan worden in hoeverre de Nederlandse overheid de onderwijsbelangen gedurende het eerste jaar van de coronacrisis op een verantwoorde wijze heeft behartigd. Daartoe wordt eerst een drietal begrippen omschreven (moraal, ethiek en integriteit) en vervolgens worden drie ethische benaderingen gepresenteerd (plichten-, gevolgen- en deugdenethiek). Hoewel het een correct Nederlands woord is, wordt in dit artikel niet de term ‘moraliteit’ gebruikt, maar het in de Nederlandse taal gangbare begrip ‘moraal’. Dat begrip wordt ook in wetenschappelijke literatuur gebruikt.

We vatten moraal op als de door een persoon of groep verinnerlijkte waarden en normen, waaraan men zich vrijwillig onderwerpt en waarnaar men handelt. Moraal heeft dus van doen met de gezindheid van een persoon of een groep (Comte-Sponville 2005:3). Het morele heeft ten diepste van doen met het gevoel van eigenwaarde (Comte-Sponville 2005:10). Moreel gedrag is een uitdrukking van eerbied voor het eigen mens-zijn en dat van anderen. Waar een mens goed doet aan anderen, wordt de mensheid geholpen in haar voortbestaan (Comte-Sponville 2005:12). Volgens Lusenga (2010:17) duidt moraal op het gehalte van een handeling als die wordt afgezet tegen een standaard van bijvoorbeeld goed-verkeerd.

Moraal wordt in dit artikel niet, zoals bijvoorbeeld Thompson (2018:3) dat doet, als synoniem beschouwd van ethiek. Ethiek is namelijk de wetenschap die de opvattingen van goed en slecht (moraal) onderzoekt, rechtvaardigt, bekritiseert en normeert (Van Baardewijk 2020:32). Volgens Boer (2003:143) maakt een centraal waardensysteem op grond waarvan morele keuzen worden gemaakt deel uit van een levensbeschouwing. Daarom zijn er volgens hem allerlei verbindingen tussen levensbeschouwing en moraal (Boer 2003:143). De ethiek onderzoekt op een systematische, wetenschappelijke wijze deze verbindingen en heeft dus behalve met moraal ook van doen met levensbeschouwing (Boer 2003:149).

Het handelen in overeenstemming met de normen die voortvloeien uit het waardensysteem van een levensbeschouwing noemen we met Huberts (2019:9) ‘integriteit’. Een integer persoon handelt in overeenstemming met zijn morele overtuigingen en kan zijn gedrag vandaaruit verantwoorden. Volgens Van Tongeren (2011:15–16) is integriteit op te vatten als een houding die het product is van een lange, voortdurende vorming. In de Bijbel wordt er grote waarde aan gehecht dat de mens als beelddrager van God integer optreedt (Van Rensburg 2012:10–12), ook in verhouding tot anderen. Daartoe behoren christenen navolgers te zijn van Christus die leerde dat Hij nederig was (Mt 11:29); die dat voorleefde en opriep ook zo te handelen (Jo 13:15). Het gedrag van mensen stemt echter niet altijd overeen met de normen en voorschriften die voor bepaalde omstandigheden gelden. Zelfs als zij de gegeven voorschriften belangrijk vinden, kan het nakomen daarvan variaties vertonen. Gedrag stemt ook niet altijd overeen met maatregelen die door een externe instantie worden afgekondigd (Lahti & Weinstein 2005:48). Ook wanneer morele voorschriften worden opgevat als absoluut, is de nakoming ervan facultatief (Lahti & Weinstein 2005:49).

Integriteit is niet alleen iets van individuen maar heeft ook betrekking op de overheid. In zijn toepassing van het begrip ‘integriteit’ op het openbaar bestuur kiest Huberts (2005:9) een benadering die overeenkomt met de bovenstaande omschrijving. Ook integriteit van de overheid ziet hij als overeenkomstigheid met geldende morele waarden, normen en regels. En ook de overheid kan daarmee in strijd handelen, zodat de integriteit geschonden wordt (Huberts 2005:15).

Drie ethische benaderingen

Met Huberts (2019:8) onderscheiden we drie dominante benaderingen die doorgaans een rol spelen bij het nadenken over de ethiek van het besturen (Zie ook Lasthuizen 2008:13): plichtenethiek, gevolgenethiek en deugdenethiek. Deze worden kort beschreven en geïllustreerd met bijpassende uitspraken uit het onderwijs dat Jezus Zijn volgelingen ter navolging gaf.

In de plichtenethiek (deontologie) staan de normen voor het menselijk handelen centraal. Het nakomen van normen wordt als een plicht gezien (Frame 2008:16), ook als dit zelfopoffering vraagt. Of een handeling moreel goed of fout is, wordt bepaald door de overeenstemming van die handeling met bepaalde principes (Lasthuizen 2008:13). Een voorbeeld van zo’n principe is de gouden regel van Jezus: behandel anderen zoals je wilt dat ze jullie behandelen (Lk 6:31; Mt 7:12; Baggini 2020:111). Wanneer mensen normen louter nakomen op grond van het gezag waarmee ze worden opgelegd, zullen ze deze mogelijk niet internaliseren tot moreel te rechtvaardigen gedrag (Baggini 2020:167). Om tot moreel gerechtvaardigd handelen te komen, moet men een bepaalde grondhouding hebben zoals Jezus duidelijk maakt in zijn ontmoeting met een jongeman die Hem vraagt wat hij moet doen om het eeuwige leven te beërven (Mt 19:17 e.v.). Hij moet de geboden van God houden vanuit een grondhouding van liefde tot God en zijn naaste.

In de gevolgenethiek (consequentialisme) wordt de morele inhoud van een daad bepaald door de werkelijke of verwachte gevolgen ervan (Lasthuizen 2008:13). De morele waarde van het handelen wordt afgemeten aan de bijdrage die dat handelen levert aan het algemene nut (Singer 2003:13). Dit heeft te maken met de verantwoordelijkheid die een mens heeft tegenover zijn medemens (Poythress 2006:194). Omdat een goede daad het geluk van levende wezens bevordert (Frame 2008:49), behoort het menselijke handelen doelgeoriënteerd te zijn. Omdat het doel niet alle middelen heiligt, is het belangrijk dat men zich bewust is van de gevolgen van het handelen. De Bijbel biedt het verder reikende perspectief dat menselijk handelen tot eer van God behoort te zijn (1 Kor 10:31) en tot uitbreiding van het koninkrijk Gods (Mt 28:19) (Frame 2008:15). Jezus verkondigde niet dat het doel de middelen heiligt. Zo was Hij gekant tegen geweld als een middel om verandering te bewerkstelligen (Lk 3:14; Baggini 2020:80).

In de deugdenethiek zijn niet het handelen en de gevolgen daarvan de belangrijkste factor, maar de intentie van de handelende persoon (Lasthuizen 2008:13). Slechts een deugdzaam mens kan en wil volgens Baggini (2020:44) het goede doen. Een deugdzaam mens heeft in de omgang met anderen de gewoonte aangeleerd om goed te doen (Baggini 2020:107) en heeft een vorm van ‘morele viscositeit’ ontwikkeld die hem ervoor behoedt om zonder goede reden van deugdzame beginselen af te wijken (Lahti & Weinstein 2005:58). Dat men een boom herkent aan zijn vruchten is een beeldspraak van Jezus die hierop betrekking heeft (Mt 7:16–20). De vruchten waarop Jezus doelt, kan men ook beschouwen als deugden. In de brief aan de Galaten (5:22) noemt Paulus er een aantal. Hij schrijft die toe aan mensen die door de Geest worden geleid. Er is dus in de Bijbel een onlosmakelijk verband tussen morele gezindheid en gedrag.

Moreel overheidsoptreden

De bovenstaande drievoudige omschrijving van moraal en integriteit (met daarin verwijzingen naar het onderwijs van Jezus) wordt in dit artikel toegepast op het optreden van de overheid, die wet en orde in een land moet handhaven en erop moet toezien dat burgers op onpartijdige wijze recht wordt gedaan (Van der Walt 2007:168). Als de overheid de rechten van burgers serieus neemt en die handhaaft, is er sprake van een balans tussen het optreden van de overheid en de persoonlijke vrijheden van burgers (Frame 2008:48). Als die balans verbroken wordt, kan er in een samenleving onrust ontstaan (Ariely 2010:127–128) en wordt het vertrouwen van burgers in de overheid geschaad (Wright 2009:413).

Dat leek in Nederland inderdaad het geval te zijn, want onderzoek (Krouwel et al. 2020:20) wees uit dat het vertrouwen van burgers in de landelijke overheid daalde gedurende het eerste jaar van de pandemie. Een reden daarvoor zou kunnen zijn dat de overheid door haar optreden vanuit een beheersingsidee de politieke vrijheid en de humaniteit bedreigde (Van Putten 2020:103, 109). Die bedreiging van de vrijheid werd voor het onderwijs heel concreet toen de overheid in 2020 tweemaal een schoolsluiting oplegde waarmee de autonomie van schoolbesturen werd ingeperkt.

Volgens Hendriks (2020:6) mocht de overheid, op grond van het juridisch-ethische uitgangspunt dat de vrijheid van de een eindigt waar de vrijheid van de ander begint, vrijheden, dus ook de autonomie van schoolbesturen, beperken. Maar zij zou haar beleid, dat gedurende het eerste jaar van de coronacrisis niet altijd doorzichtig was, wel moeten verhelderen (Hendriks 2020:7). Dat probeerde het Nederlandse kabinet in persconferenties te doen, maar ook in de Tweede Kamer, waar steeds volgens de staatsrechtelijke orde verantwoording werd afgelegd over de besluiten in verband met de coronacrisis. Vanuit het oogpunt van de plichtenethiek moet worden bezien of het kabinet de plicht om te handelen vanuit waarden en normen (onpartijdig rechtdoen aan burgers, burgerlijke vrijheden handhaven, bescherming van de zwakken, vertrouwenwekkend handelen) duidelijk voor ogen had en daar ook openlijk getuigenis van gaf.

Tijdens het eerste jaar van de coronacrisis stond de overheid verschillende middelen ter beschikking om haar plichten na te komen. In het kader van dit artikel zijn de drie belangrijkste: het geven van persconferenties (en toespraken), het sluiten (en weer openen) van scholen en het verstrekken van budget. Deze middelen werden ingezet om (de verspreiding van) het virus in te dammen, de ouderen en kwetsbaren te beschermen en overbelasting van het zorgstelsel te voorkomen. Vanuit het perspectief van de gevolgenethiek zal vastgesteld moeten worden of deze middelen in de goede verhouding stonden tot de te bereiken doelen.

Ook de benadering van de deugdenethiek is relevant voor het optreden van de overheid. Het gaat daarbij om de vraag of de inzet van de middelen op een deugdzame wijze is verlopen. Om hier iets over te kunnen zeggen, worden vier deugden gehanteerd: moed, matigheid, rechtvaardigheid en verstandigheid (Van Tongeren 2011:21). Deze deugden worden kardinale deugden genoemd, omdat ze in alle andere deugden meespelen. In dit artikel dienen ze mede om te bepalen of het overheidsoptreden deugdzaam geweest is.

Het behartigen van de onderwijsbelangen

Doelen, waarden en normen

De doelen van de overheidsmaatregelen waren om (verspreiding van) het virus in te dammen, de ouderen en kwetsbaren te beschermen en te voorkomen dat het zorgstelsel overbelast raakte (Rijksoverheid 2020–2021b). Ook al was het lange tijd niet duidelijk hoe besmettelijk kinderen en jongeren zijn, zij konden het coronavirus wél overdragen op (kwetsbare) volwassenen. Vandaar dat de maatregelen er op waren gericht om overdracht van besmettingen zoveel mogelijk te voorkomen. Herhaaldelijk werd door de bewindslieden gezegd dat overbelasting van de zorg en, in het verlengde daarvan, het uitstellen van geplande reguliere operaties, moesten worden verminderd. Die doelen speelden in het handelen van de overheid een duidelijke rol en aan het bereiken daarvan moest ook het onderwijs zijn bijdrage leveren. De nadruk werd sterk gelegd op de schadelijke gevolgen van het overtreden van de regels, ook voor de potentiële overtreders zelf. Burgers moesten de regels niet overtreden zodat de zorg niet overbelast raakte, want zij zouden zelf in voorkomende gevallen wél van die zorg gebruik willen maken.

Vanaf het begin van de coronacrisis (maart 2020) deed de Rijksoverheid (2020) dan ook een beroep op de saamhorigheid van de Nederlandse bevolking met het adagium ‘Alleen samen krijgen we corona onder controle’. Dit adagium werkte door in de toespraken en persconferenties die onderzocht zijn. In de reguliere vrijdagse persconferenties (Rijksoverheid 2020–2021a) en in de speciale coronapersconferenties (Rijksoverheid 2020–2021b) komen de woorden ‘samen’ en ‘elkaar’ tientallen keren voor. Het betreft oproepen aan de Nederlanders om zich eenparig aan de regels te houden; en als zij dat inderdaad doen, volgen complimenten over hun gedrag. Ook de maatregelen die de overheid nam met betrekking tot het onderwijs moeten worden gezien tegen de achtergrond van de krachtige en veelvuldige oproepen tot saamhorigheid in het bestrijden van de coronacrisis en het omzien naar elkaar.

In zijn traditionele kersttoespraak (op 25 december 2020 in de tweede strenge lockdownperiode) sprak de koning niet direct over het onderwijs of over jongeren (Het Koninklijk Huis 2020b). Hij sprak wel over nuance, redelijkheid en mildheid en refereerde aan het Bijbelse begrip ‘vergeving’, dat volgens hem in tijden van crisis heilzaam kan zijn. Hij noemde ook alertheid, solidariteit en warmte als belangrijke aspecten (waarden) van het samen door de crisis (kunnen) komen.

De bewindspersonen en de koning deden gedurende het eerste jaar van de coronacrisis steeds een moreel appèl op de bevolking om zich te schikken in de omstandigheden en zich de regels eigen te maken. Op sommige momenten werden kinderen en jongeren in persconferenties speciaal aangesproken, en er was veel overleg van onderwijsorganisaties met de minister voor BVOM. De Nederlandse overheid liet het niet bij het louter opleggen van regels, maar probeerde voor die regels draagvlak te creëren door voortdurend het doel van de maatregelen onder de aandacht te brengen.

De ingezette middelen

De Nederlandse overheid nam om de coronacrisis het hoofd te kunnen bieden ook met betrekking tot het onderwijs de nodige maatregelen, zoals het instellen van basisregels, het sluiten van scholen en het (in stappen) heropenen van scholen. De maatregelen namen soms de vorm van een advies aan, maar als het nodig bleek, werd ook een wettelijke grondslag geformuleerd.

In het eerste jaar van de coronacrisis werden de scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs in twee perioden (maart t/m juli 2020 en december 2020 t/m februari 2021) volledig gesloten. Bij de heropening was er steeds een fase waarin slechts de helft van de leerlingen op school aanwezig mocht zijn. Bij het nemen van deze maatregelen speelde de maatschappelijke context een belangrijke rol. Het aanvankelijke besluit (op 12 maart 2020) om de scholen niet te sluiten, was volgens de minister-president genomen vanuit het oogpunt van de volksgezondheid: in scholen waren er weinig besmettingen én de maatschappelijk gevolgen van schoolsluiting zouden heel groot zijn. Echter, op 15 maart 2020 kondigde het kabinet aan, in afwijking van de adviezen die deskundigen gaven, aan dat de volgende dag de scholen gesloten zouden worden. De koerswijziging leek te zijn versneld, of mogelijk zelfs te zijn veroorzaakt, door een storm van protesten vanuit de samenleving en het onderwijs zelf (Remi & Veldhuis 2020:4). Volgens de voorzitter van de VO-raad (Vereniging van scholen in het Voortgezet Onderwijs) had hier de emotie het van de ratio gewonnen (Aharouay & Verlaan 2020:1).

De minister-president motiveerde (op 21 april 2020) de (gedeeltelijke) heropening van de scholen door te stellen dat het medisch gezien verantwoord was en dat de gedeeltelijke opening van de scholen het leven van thuiswerkende ouders gemakkelijker maakte. Echter, de steun voor de maatregelen, die de minister-president tot dan toe had beschouwd als zijn machtigste wapen, brokkelde af (De Klerk et al. 2021:167; Valk & Alonso 2020:10–11). In de persconferentie van 18 augustus 2020 prees de minister-president de Nederlandse bevolking:

We hebben tussen maart en juni laten zien dat we het virus er onder kunnen krijgen. Met elkaar. En nu moeten we laten zien dat we het virus onder controle kunnen houden. Met elkaar. (Rijksoverheid 2020–2021b:n.p.)

Hier legt hij dus ook een sterk accent op de saamhorigheid die nodig is om het doel te bereiken: de controle over het coronavirus.

Vanwege het oplopende aantal besmettingen gedurende het najaar besloot het kabinet tot een strenge lockdown. De minister-president besprak in zijn tweede tv-toespraak (op 14 december 2020) de reeks maatregelen waaruit de strenge lockdown zou bestaan. Als eerste kondigde hij de sluiting van de scholen aan (met ingang van 16 december 2020). Het besluit was voor velen onverwacht en de minister-president noemde het ingrijpend voor docenten, leerlingen en ouders, maar het was volgens hem een onvermijdelijke maatregel. De harde lockdown werd door de Tweede Kamer gesteund, maar er was kritiek op het sluiten van de basisscholen, met name op het achterliggende motief, namelijk dat door de sluiting van de scholen het thuiswerken werd bevorderd (Alonso 2020:10–11). De bewindspersonen meenden van twee kwaden (scholen open houden; scholen sluiten) op grond van de mogelijke effecten het beste te kiezen, terwijl de maatschappij en de politiek één van de effecten (het gedwongen thuiswerken van ouders) als een slecht motief beschouwde. Eén van de fractievoorzitters in de Tweede Kamer gaf aan dat het voor hem voelde alsof kinderen de levende enkelband van hun ouders zijn. Er werd verzocht om het besluit terug te draaien, omdat schoolsluiting de kansenongelijkheid enorm vergroot, maar het kabinet gaf daaraan geen gehoor.

De maatregelen van de overheid waren met de nodige voorzichtigheid omgeven. De heropening van de basisscholen en de scholen voor voortgezet onderwijs na de strenge lockdown gebeurde niet in één keer, maar in fasen. Volledige heropening volgde pas na een periode van gedeeltelijke openstelling. Er werden ook maatregelen genomen om de veiligheid in het onderwijs te waarborgen. Leerlingen moesten anderhalve meter afstand houden tot hun leraar, tijdens verplaatsingen moesten mondkapjes worden gedragen en er werden gratis zelftests beschikbaar gesteld voor zowel leraren als leerlingen. Desondanks was er ook kritiek op de maatregelen van de overheid. Een voorbeeld daarvan is dat leraren grote bezwaren hadden tegen het besluit om op 31 mei 2021 de scholen voor voortgezet onderwijs weer helemaal te openen (Bos & Vorwald 2021:3). Scholen waren er volgens hen niet klaar voor, de vaccinatiegraad onder leraren was nog te laag, er was geen goed testregime en de volledige openstelling viel in de drukke laatste maand van het schooljaar. Er waren dan ook scholen voor voortgezet onderwijs die niet overgingen tot volledige heropening vóór de zomervakantie van 2021 (Bos & Vorwald 2021:3).

De verwachte gevolgen

De bewindslieden gaven er in hun persconferenties blijk van dat zij zich terdege bewust waren van de mogelijke gevolgen van de maatregelen die genomen werden, zowel voor de gehele maatschappij als voor bepaalde bevolkingsgroepen en sectoren. In de persconferenties lieten zij ook herhaaldelijk blijken zich ervan bewust te zijn dat de maatregelen een aantasting betekenden van de vrijheid van burgers. Ook het onderwijs verloor door de beperkende maatregelen in sommige perioden veel van haar vrijheid en autonomie.

De overheid riep verschillende keren op om aandacht te hebben voor speciale groepen leerlingen en ouders. Er werd concreet gezocht naar maatregelen om de eventuele schadelijke gevolgen te verzachten en die eerlijk te verdelen. Bij het begin van de eerste schoolsluiting riepen de bewindslieden de scholen dan ook op om bijzondere aandacht te besteden aan eindexamenleerlingen én aan de opvang van leerlingen van ouders in vitale beroepen. Op 20 maart 2020 (de scholen waren toen vier dagen dicht) sprak de minister-president zijn waardering uit voor de wijze waarop scholen leerlingen van ouders in vitale sectoren opvingen. Hij was ook positief over het werk dat verricht werd om onderwijs op afstand mogelijk te maken. Diezelfde dag sloot de minister voor BVOM zich daarbij aan in een brief aan de Tweede Kamer. Daarin kondigde hij bovendien maatregelen aan om leerlingen in een kwetsbare positie tegemoet te komen door het verstrekken van faciliteiten, het geven van extra begeleiding en het bieden van opvang voor leerlingen die geen veilige thuissituatie hebben.

Op 16 februari hielden de minister-president en de minister van volksgezondheid een speciale kinderpersconferentie voor leerlingen in het basisonderwijs. Ze lieten daarin merken dat ze gedetailleerd weten van de beperkingen waarmee leerlingen te maken hebben en prezen hen erom dat ze in de eerste plaats kijken naar wat wél kan. De minister-president vult aan:

En in die zin zijn jullie ook echt een voorbeeld – en dat wil ik hier vandaag zeggen – voor volwassenen in Nederland. Jullie zijn een voorbeeld. En daarom wil ik vanaf deze plek tegen alle kinderen in Nederland zeggen, recht uit het hart: dank jullie wel! (Rijksoverheid 2020–2021b:n.p.)

De kinderombudsvrouw legde in een interview de vinger bij de schadelijke gevolgen van de schoolsluiting voor kwetsbare groepen kinderen, die bijvoorbeeld te maken hebben met huiselijk geweld (Van der Kaaden 2020:3–4). Zij pleitte ervoor om kwetsbare kinderen de mogelijkheid te geven toch naar school te gaan. Overigens was er in het eerste jaar van de pandemie (in de periode waarover dit artikel gaat) nog geen algemeen, duidelijk beeld van de gevolgen van de coronacrisis voor kinderen en jongeren te geven.

De minister voor BVOM toonde zich (in een nieuwsbericht op 17 januari 2021) bezorgd over de oplopende achterstanden bij leerlingen. Hij onderzocht met het onderwijsveld welke extra maatregelen er genomen zouden moeten worden en gaf aan dat het kabinet daar meerjarig financieel aan zal bijdragen (het Nationaal Programma Onderwijs).

Bespreking en evaluatie

In deze paragraaf wordt een verbinding gelegd tussen theoretische noties en de problemen in het alledaagse leven (Midgeley 2003:127), in dit geval tussen ethische benaderingen en het optreden van de overheid. Daarbij worden uitspraken gedaan over wat al dan niet gepast kan worden geacht voor het leven in een gemeenschap (Lusenga 2010:17) en hoe de belangen van individuen zijn afgewogen tegenover die van de samenleving (Harris 2003:87). Dit leidt tot beantwoording van de vraag in hoeverre de wijze waarop de Nederlandse overheid de onderwijsbelangen in het eerste jaar van de coronacrisis heeft behartigd ethisch te verantwoorden is.

Plichten

In de publieke uitingen van de overheid, waar de persconferenties van de bewindslieden een belangrijk onderdeel van waren, werd herhaaldelijk en duidelijk uiteen gezet wat de overheid tot haar plichten rekende: het waarborgen van de veiligheid en gezondheid van burgers (ook in het onderwijs), het verzekeren van de voortgang van het onderwijs, en het hulp bieden aan kwetsbare leerlingen. Ook de achterliggende waarden en normen (onpartijdig rechtdoen aan burgers, burgerlijke vrijheden handhaven, bescherming van de zwakken, vertrouwenwekkend handelen) kwamen bij herhaling aan de orde. De bewindslieden legden steeds het doel uit van de beperkende maatregelen die het onderwijs opgelegd kreeg en benadrukten daarbij dat ook maatregelen in het onderwijs moesten bijdragen aan het indammen van (de verspreiding van) het virus, de bescherming van zwakken en het ontlasten van de zorg.

Heel nadrukkelijk kwam de verbinding tussen de plichten van de overheid en de achterliggende waarden en normen aan de orde toen het kabinet op 15 januari 2021, midden in het eerste jaar van de coronacrisis, ten val kwam. Minister-president Rutte verwoordde op die dag de taak van de overheid middels een citaat van één van zijn verre voorgangers: ‘De staat dringt de overmoedigen terug, beschermt de zwakken, verdeelt de risico’s, en stelt zich in het haastig gedrang aan allen tot gids’ (Rijksoverheid 2020–2021a). Hij noemde dat een hoge norm en kondigde vervolgens het aftreden van het kabinet aan, omdat in het kinderopvangtoeslagdossier niet aan die norm was voldaan en er dus geen sprake was van integer handelen.

De Nederlandse overheid heeft zich gedurende het eerste jaar van de coronacrisis openlijk rekenschap gegeven van haar plicht om op te treden vanuit achterliggende waarden en normen. Bezien vanuit de plichtenethiek kan worden gezegd dat het (verbale) optreden van de overheid moreel gerechtvaardigd was.

Gevolgen

Een andere kwestie is de verhouding van het daadwerkelijke optreden van de overheid (in de vorm van al dan niet wettelijke maatregelen en financiële regelingen) in verhouding tot de plichten van de overheid, de doelen van het overheidsoptreden en de gevolgen daarvan. De overheid heeft in twee perioden de scholen gesloten om (de verspreiding van) het virus in te dammen, kwetsbaren te beschermen en overbelasting van de zorg tegen te gaan. Maar daarmee werd tegelijkertijd een aanslag gedaan op de taak van de overheid om het onderwijs in Nederland te bevorderen. Om uit dit morele dilemma te komen, liet het kabinet zich adviseren door deskundigen van het Outbreak Management Team (OMT). Schoolsluiting werd uiteindelijk gezien als een belangrijk middel om de genoemde drie gezondheidsdoelen te bereiken. Vanuit deze doelen bezien kan het zware middel van schoolsluiting op goede gronden als juist worden ingeschat, ook al tastte dat de vrijheden van burgers aan en ook al was er kritiek op het feit dat bewindspersonen het neveneffect van de schoolsluiting (‘kinderen als enkelbandje’) openlijk als motief aanmerkten.

Een ander middel dat de overheid inzette in de coronacrisis was het ruimhartig verstrekken van structurele financiële middelen om achterstanden in het onderwijs weg te werken. Hoewel nog onduidelijk is hoe groot en ernstig die achterstanden zijn, werden de middelen ter beschikking gesteld om het onderwijs in staat te stellen in te spelen op de crisissituatie, in de verwachting dat dit helpend zou zijn voor met name kwetsbare leerlingen. De overheid is voor zover kan worden nagegaan eerlijk geweest in de toekenning van de middelen.

Vanuit de plichtenethiek is een ingrijpende maatregel als de schoolsluiting strijdig met een belangrijke taak van de overheid: het bevorderen van het onderwijs. Echter, vanuit het gezichtspunt van de gevolgenethiek kan worden gezegd dat de doelen die bereikt moesten worden ertoe leidden dat de betreffende maatregelen werden genomen. In die zin is het optreden van de Nederlandse overheid moreel te rechtvaardigen.

Deugden

Het overheidsoptreden kan ook worden bezien vanuit de deugdenethiek. Nagegaan wordt in hoeverre de kardinale deugden daarin een rol speelden. De Nederlandse overheid toonde de nodige moed om ingrijpende maatregelen te nemen. Evenveel moed is echter nodig om een voorgenomen maatregel terug te nemen als die (om welke reden dan ook) onjuist lijkt te zijn. En ook die moed toonde de Nederlandse overheid. Hoewel er soms onbegrip was over het verschil in maatregelen met betrekking tot het onderwijs en de maatregelen die in andere sectoren werden genomen, heeft de overheid geprobeerd de lasten van de beperkende maatregelen rechtvaardig (eerlijk, onpartijdig) over de betrokkenen te verdelen met het oog op het algemeen belang. Daarbij heeft zij verstandig gehandeld door voortdurend deskundigen te raadplegen (gedurende 2020 bracht het OMT, waarin allerlei deskundigen zitting hebben, 39 schriftelijke adviezen uit; RIVM 2022) en te luisteren naar geluiden vanuit de samenleving, ook vanuit het onderwijs. Dat zorgde er overigens voor dat maatregelen soms op heel korte termijn werden ingevoerd, waardoor scholen snel moesten omschakelen. Wel heeft de overheid bij het nemen van ingrijpende maatregelen de nodige matigheid betracht. Hoewel gesproken wordt van ‘volledige schoolsluiting’ zijn de scholen nooit helemaal gesloten geweest. Er was altijd gelegenheid voor bepaalde groepen (kwetsbare) leerlingen om toch naar school te gaan. Bij het uitvoeren van de maatregelen tijdens het eerste jaar van de coronacrisis is de Nederlandse overheid dus deugdzaam te werk gegaan.

De betekenis van dit artikel

Bij het tijdstip waarop dit artikel verschijnt, plaatsen we twee opmerkingen. De eerste is, dat de voortgang van de pandemie inmiddels andere aspecten aan het licht heeft gebracht rond het omgaan van de Nederlandse overheid met het coronavirus. Te denken valt aan het invoeren van een coronapas en het propageren van inenting als de ultieme oplossing van de crisis. De tweede opmerking is dat pas na verloop van tijd het geheel van de pandemie kan worden overzien. Dat is nu nog niet aan de orde, omdat de pandemie nog steeds niet is uitgedoofd. Er doen zich wereldwijd nog nieuwe uitbraken voor en overheden reageren daar heel verschillend op. Er is in verband met het bestrijden van de pandemie een veelheid aan benaderingen: van een laissez-faire-benadering tot het toepassen van uiterst drastische maatregelen. De vraag blijft echter in hoeverre de maatregelen van de overheid voldoen aan de normen die voorvloeien uit de ethische beginselen die in dit artikel worden beschreven. Dit artikel benadrukt de op waarde gerichte betekenis van ethiek als niet-onderhandelbare vertrouwenwekkende plicht van de (elke) overheid.

Hoewel zou kunnen worden beweerd dat de uitkomst van het onderzoek dat in dit artikel wordt gerapporteerd mogelijk voorspelbaar was (Nederland is tenslotte een eerste wereldland dat zijn internationale status over een lange periode heeft opgebouwd), is dit artikel wel degelijk van belang. Het legt namelijk een basis voor toekomstige internationale vergelijkende studies over hoe tijdens de coronapandemie nationale regeringen over de hele wereld de onderwijsbelangen in hun landen hebben behartigd. In dit geval beargumenteert het artikel dat Nederland gezien kan worden als een toonbeeld dat navolging verdient. Als in andere landen het overheidsoptreden wordt onderzocht op een manier die in dit artikel wordt gehanteerd, kan er na verloop van tijd een grotere vergelijkende studie worden gemaakt. Het zou goed zijn als een dergelijke vergelijkende studie wordt gedaan wanneer de pandemie beschouwd wordt als beëindigd. Dan kan worden teruggeblikt op een totale crisisperiode. Daaruit kunnen richtlijnen worden afgeleid voor overheidsoptreden in volgende crisissituaties.

Het in dit artikel gerapporteerde onderzoek suggereert verder dat de rol van elke verantwoordelijke, functionerende overheid onmiskenbaar essentieel is (vooral in tijden van een nationale of internationale crisis zoals de heersende coronapandemie) bij het organiseren van niet alleen een pedagogisch verantwoorde educatieve omgeving, maar ook een pedagogisch betrouwbaar en uitvoerbaar curriculum – dat is een curriculum dat erop gericht is dat geen enkel kind achterblijft en dat alle kinderen voortdurend in staat en bekwaam zijn om op een zinvolle, geïndividualiseerde en actieve manier deel te nemen aan hun eigen zelfverwezenlijking en voortgezette educatie naar verantwoordelijke volwassenheid. Luisteren naar anderen dient als een universele vorm van communicatie tussen mensen, leraren en leerlingen.

Conclusie

Op grond van de voorgaande bespreking en evaluatie concluderen wij dat de Nederlandse overheid de belangen van burgers in het algemeen en die van het onderwijs in het bijzonder in het eerste jaar van de coronacrisis heeft behartigd op een wijze die van een rechtvaardige, zorgzame en betrouwbare overheid verwacht mag worden. In die zin kan worden gezegd dat de Nederlandse overheid integer heeft gehandeld. Zij deed dit niet vanuit een expliciet christelijke houding, maar toch in overeenstemming met de Bijbelse uitgangspunten die bij de beschrijving van de ethische benaderingen werden genoemd.

Erkenning

Tegenstrijdige belangen

De auteurs verklaren geen financiële of persoonlijke belangen te hebben die hen ongepast kunnen hebben beïnvloed bij het schrijven van dit artikel.

Auteursbijdragen

J.L.v.d.W. schreef de sectie over het ethisch kader; N.A.B. is verantwoordelijk voor het gedeelte over het Nederlandse overheidsoptreden. Hij redigeerde ook het artikel. De andere delen zijn geschreven door beide auteurs.

Ethische overwegingen

Dit artikel hield zich aan al de ethische normen voor wetenschappelijk onderzoek zonder rechtstreeks contact met mensen of dieren.

Fondseninformatie

De auteurs hebben geen specifieke subsidie ontvangen van een financieringsinstantie in de publieke, commerciële of non-profit sector.

Beschikbaarheid van data

Het delen van gegevens is niet van toepassing op dit artikel omdat er geen nieuwe gegevens zijn gemaakt of geanalyseerd in dit onderzoek.

Vrijwaring

De meningen die in dit artikel eventueel tot uitdrukking komen, zijn die van de auteurs en reflecteren niet noodzakelijkerwijs het officiële beleid van de instituten waaraan de auteurs verbonden zijn.

Verwijzingen

Aharouay, L. & Verlaan, J., 2020, ‘Kabinet liep achter leraar en arts aan’, NRC, Maart 16, p. 1.

Alonso, S., 2020, ‘Steun voor “botte” lockdown, kritiek op schoolsluiting’, NRC, December 15, pp. 10–11.

Ariely, D., 2010, The upside of irrationality, HarperCollins, New York, NY.

Baardewijk, J. van, 2020, Morele grip: Een theorie en agenda voor de bedrijfsethiek, Hogeschool Rotterdam Uitgeverij, Rotterdam.

Baggini, J., 2020, The godless Gospel, Granta Books, London.

Boer, Th.A., 2003, ‘Hoe bepaalt mijn levensbeschouwing mijn morele opvattingen?’, in L.L.E. Bolt, M.F. Verweij & J.J.M. Van Delden (eds.), pp. 143–150, Ethiek in praktijk, Van Gorcum, Assen.

Bos, K. & Vorwald, A., 2021, ‘Leraren niet in jubelstemming’, NRC, Juni 1, p. 3.

Bowie, D., 2019, ‘Contextual analysis and newspaper archives in management history research’, Journal of Management History 25(4), 516–532.

Comte-Sponville, A., 2005, The little book of philosophy, Vintage/Random House, London.

De Klerk, M., Olsthoorn, M., Plaisier, I., Schaper, J. & Wagemans, F., 2021, Een jaar met corona, Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), Den Haag.

Frame, J.M., 2008, The doctrine of the Christian life, P&R Publishing, Phillipsburg, NJ.

Harris, J., 2003, ‘Science, ethics and society’, in J. Baggini & J. Stangroom (eds.), What philosophers think, pp. 83–91, Continuum, London.

Hendriks, A., 2020, Mag onze vrijheid vanwege COVID-19 worden beperkt?, viewed 26 April 2022, from https://www.ceg.nl/ethiek-in-tijden-van-corona/documenten/publicaties/2020/12/15/mag-onze-vrijheid-vanwege-covid-19-worden-beperkt.

Het Koninklijk Huis, 2020a, Toespraak van Koning Willem-Alexander in verband met het coronavirus, viewed 17 September 2021, from https://www.koninklijkhuis.nl/documenten/toespraken/2020/03/20/toespraak-koning-willem-alexander-in-verband-met-het-coronavirus.

Het Koninklijk Huis, 2020b, Kersttoespraak van de Koning, viewed 17 September 2021, from https://www.koninklijkhuis.nl/documenten/toespraken/2020/12/25/kersttoespraak-van-de-koning-25-december-2020.

Huberts, L.W.J.C., 2005, Integriteit en integritisme in bestuur en samenleving. Wie de schoen past, Vrije Universiteit, Amsterdam.

Huberts, L.W.J.C., 2019, Moraal en macht: Integriteit en kwaliteit van besturen in theorie en praktijk, Vrije Universteit, Amsterdam.

Krouwel, A., De Vries, O., Van Heck, L., Kutiyski, Y. & Étienne, T., 2021, COVID-19 en institutioneel vertrouwen, viewed 26 April 2022, from https://www.impactcorona.nl/wp-content/uploads/2021/10/Institutioneelvertrouwen_KL01.pdf.

Lahti, D.C. & Weinstein, B.S., 2005, ‘The better angels of our nature: Group stability and the evolution of moral tension’, Evolution and Human Behavior 26, 47–63. https://doi.org/10.1016/j.evolhumbehav.2004.09.004

Lasthuizen, K.M., 2008, Leading to integrity. Empirical research into the effects of leadership on ethics and intergrity, Print Partners Ipskamp, Enschede.

Lusenga, R.M., 2020, School leaders’ moral understanding and moral reasoning, Unpublished thesis, University of Pretoria.

Midgeley, M., 2003, ‘Murdoch and morality’, in J. Baggini & J. Stangroom (eds.), What philosophers think, pp. 126–132, Continuum, London.

Pinker, S., 2019, Enlightenment now, Penguin, London.

Poythress, V., 2006, Redeeming science, Crossway, Wheaton, IL.

Putten, R.J. van, 2020, De ban van beheersing: Naar een reflexieve bestuurskunst, Boom Bestuurskunde, Meppel.

Remie, M. & Veldhuis, P., 2020, ‘Eerst onrust, dan beleid’, NRC, Oktober 9, p. 4.

Rijksoverheid, 2020, Coronavirus: Overzicht communicatiemiddelen preventie en publieksvragen, viewed 17 September, from https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-covid-19/coronavirus-beeld-en-video/communicatiemiddelen-campagne.

Rijksoverheid, 2020–2021a, Letterlijke tekst persconferenties na ministerraad, viewed 17 September 2021, from https://www.rijksoverheid.nl/zoeken?trefwoord=letterlijke+tekst+persconferentie+ministerraad&search-submit=.

Rijksoverheid, 2020–2021b, Letterlijke tekst persconferenties minister-president Rutte en minister De Jonge, viewed 17 September 2021, from https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-covid-19/documenten?type=Mediatekst.

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), 2022, Outbreak management team (OMT), viewed 25 April 2022, from https://www.rivm.nl/coronavirus-covid-19/omt.

Singer, P., 2003, ‘Darwin and ethics’, in J. Baggini & J. Stangroom (eds.), What philosophers think, pp. 13–22, Continuum, London.

Thompson, M., 2018, Ethics for life, John Murray Learning, London.

Tongeren, P. van, 2011, Integriteit als deugd. Een kwestie van oefenen, Aedes, Hilversum.

Valk, G. & Alonso, S., 2020, ‘Als preekjes niet meer werken in de crisis’, NRC, Mei 09, p. 167.

Van der Kaaden, A.M., 2020, ‘Er bekroop me een gevoel van schaamte’, NRC, December 16, pp. 3–4.

Van der Walt, B.J., 2007, Transforming power, Institute for Contemporary Christianity in Africa, Potchefstroom.

Van der Walt, J.L., 2020, ‘Interpretivism-constructivism as a research method in the humanities and social sciences – More to it than meets the eye’, International Journal of Philosophy and Theology 8(1), 59–68.

Van Rensburg, K.A.J., 2012, ‘Om ‘n mens te wees van integriteit’, Die Kerkblad 115(3256), 10–12.

Wright, R., 2009, The evolution of God, Little, Brown and Company, New York, NY.



Crossref Citations

No related citations found.