Article Information

Author:
Willem Verboom1,2

Affiliations:
1Faculty of Theology, Leiden University, the Netherlands

2Faculty of Theology, North-West University, South Africa

Correspondence to:
Willem Verboom

Postal address:
Aagje Dekenlaan 6, 3842 GX Harderwijk, the Netherlands

Dates:
Received: 14 Jan. 2013
Accepted: 09 Apr. 2013
Published: 29 Oct. 2013

How to cite this article:
Verboom, W., 2013, ‘Vijf parels in de Heidelbergse Catechismus’, In die Skriflig/In Luce Verbi 47(2), Art. #685, 8 pages. http://dx.doi.org/10.4102/
ids.v47i2.685

Copyright Notice:
© 2013. The Authors. Licensee: AOSIS OpenJournals.

This is an Open Access article distributed under the terms of the Creative Commons Attribution License, which permits unrestricted use, distribution, and reproduction in any medium, provided the original work is properly cited.
Vijf parels in de Heidelbergse Catechismus
In This Original Research...
Open Access
Abstract
Abstract
Inleiding
Eerste parel: Doopcatechese
   • Leerweg in het kader van het verbond
   • Vraag en antwoordmethode
   • Existentiële kennis
Tweede parel: Christologische concentratie
   • Jezus Christus centraal
   • Onze Middelaar
   • Soteriologie
Derde parel: Een 'waar' of een 'oprecht' geloof?
   • Een waar geloof
   • Een oprecht geloof
Vierde parel: Alles of niets
   • De radicaliteit van de ellende
   • De radicaliteit van de verlossing
   • De radicaliteit van de dankbaarheid
   • De enige ware God
Vijfde parel: Bidden
   • Bidden 'in actu'
   • Biddend leren
Ten slotte
Erkenning
   • Tegenstrijdige belangen
Literatuurverwijzingen
Voetnoten
Abstract

In dit artikel bespreek ik vijf ’parels’ uit de Heidelbergse Catechismus. Zij laten elk een unieke kant van het leerboek zien. Ten eerste bezien we hoe de Heidelbergse Catechismus kinderen leert leven als gedoopte mensen. Daarna komt de christologische concentratie aan de orde en vervolgens het onderscheid tussen een ’waar’ en een ’oprecht’ geloof. In de vierde plaats gaan we in op meer dan 200 uitdrukkingen, waarin de totaliteit en radicaliteit van de relatie van God met ons besproken wordt. De laatste ’parel’ betreft het bidden. Het geheel overziende kan worden gezegd dat de Heidelbergse Catechismus ook na 450 jaar een leerboek is van uitnemende betekenis voor kerk en geloof.

Abstract

Five pearls in the Heidelberg Catechism. This article features five ‘pearls’ from the Heidelberg Catechism. Each one reflects a unique side to this textbook of faith. First, we see how the Heidelberg Catechism teaches children to live as baptised people. Then its christological concentration is shown, followed by its distinction between a ‘true’ [waar] and ‘sincere’ [oprecht] faith. Fourthly, more than 200 expressions that deal with the total and radical nature of having a relationship with God are explored. The final ‘pearl’ concerns prayer. Looking at the whole, we note that even after 450 years the Heidelberg Catechism remains of immense value as textbook for church and faith practice.

Inleiding

In dit artikel voor het nummer van In die Skriflig dat verschijnt ter gelegenheid van het 450 jarig jubileum van de Heidelbergse Catechismus (vanaf nu HC), doe ik verslag van een zoektocht naar enkele unieke kenmerken van dit oude leerboek voor kerk en geloof. Naar mijn inschatting zijn deze kenmerken van blijvende betekenis. Ik hoop ermee de kerk en de theologie een dienst te bewijzen. Achtereenvolgens komen de volgende onderwerpen aan de orde:

1. Eerste parel: Doopcatechese.
2. Tweede parel: Christologische concentratie.
3. Derde parel: Een ‘waar‘ of een ‘oprecht‘ geloof?
4. Vierde parel: Alles of niets.
5. Vijfde parel: Bidden.

Eerste parel: Doopcatechese

De HC is niet alleen een belijdenisgeschrift, maar ook een leerboek voor het geloofsonderricht van de kinderen van de christelijke gemeente (Verboom 1986:65 e.v.). De eerste parel in de HC waar we in dit artikel naar kijken betreft de doelstelling van het leren van de catechismus door de kinderen. Dat wordt ons duidelijk als we er op letten dat de catechismus (naar de derde druk) in de kerkorde van de Palts van 1563 is opgenomen (Niesel 1938:149–181) en dat hij daarin een speciale functie vervult. De kerkorde begint, na aanwijzingen voor de prediking, met bepalingen te geven voor de liturgie van de doop van de kinderen van de gemeente. Heel sterk wordt dan verwoord wat ook in de HC zelf wordt gezegd dat de doop een teken en zegel is van het verbond van God, waarin het kind evenals de ouders is opgenomen (Niesel 1938:143). Na de doopliturgie volgt de tekst van de HC en na de HC volgen aanwijzingen voor een korte belijdenis van het geloof (Niesel 1938:187 e.v.). Daarna volgen aanwijzingen voor de liturgie voor de viering van het avondmaal (Niesel 1938:188 e.v.).

Leerweg in het kader van het verbond
De HC staat dus in de kerkorde in tussen de doop van het kind en zijn geloofsbelijdenis en daarmee tussen de doop en het avondmaal. De HC kan zo bezien de leerweg genoemd worden die het gedoopte kind gaat vanuit zijn doop naar de beaming ervan in het geloof en de toelating tot het avondmaal. Het kind leert wat het is getroost te leven en te sterven. Het leert zich van meet af aan te oefenen in de drie kernen van het christelijk geloof, de kennis van de ellende vanwege de zonde, de kennis van de verlossing door Jezus Christus en de kennis van de dankbaarheid als de door de Heilige Geest gewerkte wederliefde.1 Dit leerproces van het geloof wordt gedragen door de gedachte van het verbond. Al wordt het woord verbond zelf in de HC nauwelijks genoemd, de zaak is voortdurend aanwezig. Het verbond van God is de relatie die God in zijn genade met het kind aangaat. Zoals het in het doopformulier staat: ‘Derhalben zum ersten/ da er will, daß wir mit wasser/ in dem namen des Vatters getaufft werden/ bezeugt er uns/ gleich als mit einem sichtbaren Eyd/ all unser lebenlang/ das Gott unser und unsers samens Vatter sein will/ uns mit aller notturfft leibs und der seelen versorgen und alles ubel uns zu gut wenden/ Dieweil alle Creaturn von wegen des bund/ so wir mit Gott haben/ uns nit schaden können/ sonder zu unserm heil dienen müssen‘ (Niesel 1938:145). De doop is dus zoals de catechismus zelf leert een teken en zegel van het verbond van God met de ouders en hun kinderen (vr. en antw. 74).2 Het kind leert het verbond te beantwoorden zodat het niet langer van één kant komt, maar van twee kanten.3 Om het met de woorden van Paulus te zeggen: het kind leert Christus kennen (Ef 4:20) en daardoor als gedoopt mens te leven. Dat is het doel van het leren van het kind in de catechismus.

Vraag en antwoordmethode
In dit perspectief moeten we de vraag en antwoordmethode zien. De catechismi in de tijd van de Reformatie kennen verschillende didactische vormen. Een ervan is de vraag en antwoordvorm. Dat is ook in de HC het geval. Wat is jouw enige troost in leven en sterven? luidt de eerste vraag. Dat ik het eigendom ben van Jezus Christus, luidt – kort gezegd – het antwoord. Het is interessant te zien wie de vraag stelt en wie het antwoord geeft. Het is de meester of de predikant die de vraag stelt en het is de leerling of het kind dat het antwoord geeft. Dat is iets bijzonders omdat het kind daarmee antwoorden in de mond worden gelegd waarvan we zouden zeggen dat ze meer bij volwassen gelovigen passen dan bij kinderen. Toch zijn het antwoorden van kinderen. Zij zijn door de doop volwaardig lid van de gemeente. De Here God heeft hen ook de schatten en gaven van Christus beloofd. Nu gaat het er om dat die kinderen de belofte van God leren beantwoorden door het eigen persoonlijk geloof. Daarvoor dient de vraag en antwoordmethode. Zij heeft dus niet alleen maar een didactische betekenis, maar ook een theologische (Verboom 1986:187 e.v.). Het kind gaat als kind van de gemeente leren geloven wat de gemeente gelooft. Al lerende leert het zich het geloof van de gedoopte gemeente eigen te maken. Zodat het ook zelf leert leven als gedoopt kind. Het hele leerproces van het kind staat in het perspectief van het werk van de Heilige Geest. Het kind is gedoopt in de naam van de Heilige Geest. In het formulier voor de doop staat dat de Heilige Geest ‘unser und unser kinder Lehrer und Tröster in ewigkeit sein werde/ uns zu waren glidern des leibs Jesu Christi mache, auff dass wir an Christo und allen seinen gutern sampt allen glidern der Christlichen kirchen gemeinschafft haben‘ (Niesel 1938:145). Dat gebeurt door het leren en het zich eigen maken van de geloofsinhoud van de catechismus. Vandaar de persoonlijke formuleringen in de HC. Bijvoorbeeld: mijn kind, wat geloof je van de kerk? Het antwoord eindigt er mee dat het kind zegt dat het een levend lid van de kerk is en dat eeuwig zal blijven (vr. en antw. 54). De vragen en antwoorden in de catechismus dragen een voluit belijdend karakter. De HC biedt geen verzameling losse waarheden, maar het geloof van de kerk dat het kind in de mond wordt gelegd. De Heilige Geest wil het in het hart van het kind brengen. In dit licht moeten we ook de gang van zaken in de leerdienst bezien, zoals die werd ingesteld in Heidelberg (Verboom 1986:70 e.v.). Eerst wordt een gedeelte van de catechismus behandeld in de preek. Daarna zeggen de kinderen de antwoorden van de HC op die ze thuis of op school geleerd hebben. Het zijn persoonlijke, belijdende antwoorden. De kinderen worden al lerende belijdende gemeenteleden. Niet omdat zij die mogelijkheid in zichzelf hebben, maar omdat de Heilige Geest dat in hun hart bewerkt. Het gezin, de school en de kerk zijn werkplaatsen van de Heilige Geest.

Existentiële kennis
Deze uitgangspunten maken duidelijk hoe we de aard van het leren en kennen waarover het in de HC gaat moeten zien. Christus leren kennen (Ef 4:20) betekent niet dat je vrijblijvend allerlei dingen over Jezus leert, maar dat je in een relatie met Jezus leert leven. En daarmee met de drie-enige God. Het leren en kennen is maar niet iets van het verstand alleen, puur cognitief, maar het omvat de hele mens. Het is een existentieel kennen met het hart (Verboom 1986:173 e.v.). Het kennen draagt de trekken van het hebreeuwse kennen, het ‘jada‘. Dat begrip duidt op de relatie tussen de ene mens en de ander. Zo wordt de huwelijksrelatie in de bijbel ook wel een (be) kennen genoemd.4 Het kind leert door het wondere werk van de Heilige Geest te leven in relatie met God. Samen met de gemeente leert het deze relatie ook te belijden in het geloof. Zo wordt de HC als vanzelf niet alleen een leerboek, maar ook een belijdenis van het geloof van de kerk. Samen met de gemeente mag het kind het heil van God ook vieren in het avondmaal. Zijn geloof wordt versterkt door het gebruik van de tekenen van brood en wijn. Telkens weer leert het ook daarna zich op concentrische wijze de inhoud van de HC eigen te maken. De gemeente is een echte leergemeenschap. Gemeenteleden blijven levenslang leerling van de HC. En telkens weer gaat het om de oefening te leven uit de enige troost in leven en sterven (zondag 1). Deze zondag staat om zo te zeggen boven elk van de 129 vragen en antwoorden. De plaats van de HC in de kerkorde van de Palts (1563) wettigt de gedachte dat zondag 1, als de belijdenis van de leerling dat hij ‘van Jezus is‘, betrekking heeft op zijn doop. Lutherse catechismi beginnen vaak met een vraag waarin het verband tussen christen zijn en gedoopt zijn wordt gelegd. In de HC kan het verband tussen christen zijn, van Jezus zijn en gedoopt zijn ook gelegd worden. Een uitgave van de HC waarin dit verband direct gelegd wordt is de Petit Catechisme, tant en François quen Alemand. Der Klein Catechismus/ Auß Frantzösischer in Teutsche Spracht verfertigt (1587). Het eerste antwoord in zondag 1 eindigt met de woorden:

Dont suis baptizé en son nom, & renommé Chrestien. (Fr.)
Darum ich auch in seinem Namen getaufft bin/ und ein Christ genennet werde. (D.)5

Tweede parel: Christologische concentratie6

Men kan de HC op verschillende manieren lezen. Als men let op de manier waarop het werk van God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest wordt uitgewerkt, dan kan men van een trinitarische interpretatie spreken.7 Met even veel recht kan men letten op de heilsordelijke structuur van de HC volgens welke het leerboek is opgebouwd. Dan gaat het om de drieslag ellende, verlossing en dankbaarheid. Toch ben ik van mening dat men dan nog niet het meest karakteristieke van de HC aangeeft. Het kloppende hart van de HC wordt gevormd door de christologie. Anders gezegd: Jezus Christus, zijn persoon en zijn werk vormen het theologisch centrum van dit leerboek. Zo leest de HC de Schrift.8 Dat is het eigene van de HC. Daarin verschilt hij van andere leerboeken en confessies uit de tijd van de Reformatie.9 Reden waarom dit leerboek terecht een geloofsboek kan worden genoemd.

Jezus Christus centraal
Wie let op het aantal keren dat de persoon en het werk van Jezus Christus de Zoon van God in de HC voorkomt, merkt dat er eigenlijk geen enkele vraag en antwoord bestaat, waarin dit niet – direct of indirect – het geval is. Sterker nog: het geheel, het weefsel van het leerboek, is ervan doortrokken. Dat is dan ook de reden waarom vraag en antwoord 1 de ziel van het leerboek genoemd kan worden. Daarin wordt op heel persoonlijke wijze beleden dat ‘ik‘ van Jezus Christus ben en dus – als een uiterst kritische werkelijkheid – niet meer van mezelf. Dat de Vader van Jezus Christus voor mij zorgt als zijn kind. Dat de Geest van Jezus Christus mij vernieuwt. Dit thema wordt voortdurend bewerkt. Het vormt het polyfone liefdeslied van Heidelberg.

Onze Middelaar
Allereerst wordt voluit beleden dat Jezus Christus de Zoon van God is en derhalve God zelf. Daarmee wordt een geloofsklimaat gecreëerd waarin alleen maar vol eerbied en overgave over Jezus kan worden gesproken. Vervolgens is het er de HC vooral om te doen Jezus Christus te tekenen als de Middelaar tussen God en mensen. Naar mijn inschatting heeft met name Ursinus er voor gezorgd dat deze centrale gedachte in zijn Grote Catechismus ook in de HC een centrale plaats heeft gekregen.10 Het middelaar zijn van Jezus Christus betekent niet alleen dat Hij tussen God en mens in staat, maar ook dat Hij God en mens is. Het impliceert de gedachte dat het werk van Christus gezien moet worden tegen de achtergrond van de breuk die geslagen is tussen God en zijn schepselen, zoals beschreven in Genesis 3. In het geloof is de werkelijkheid na Genesis 3 een met Christus gevulde werkelijkheid. Ware dit niet het geval, dan zou de ellende van de mens, waarin hij/zij zichzelf heeft gestort, dodelijk zijn. De koepel van Gods trouw aan de mens welft zich over de schepping vanaf de moederbelofte in Genesis 3:15, via de menswording, het kruis en de opstanding van Christus tot in het nu reeds aanbrekende eschaton.

Soteriologie
De christologie in de HC is te typeren als een soteriologische christologie. Daaronder verstaat hij de verlossing die Christus tot stand brengt. Deze verlossing heeft drie kernen die met elkaar verbonden zijn. De eerste kern is de verzoening van de mens met God door het offer dat Christus daarvoor bracht. Op allerlei manieren wordt deze kern onder woorden gebracht, bijvoorbeeld als een loskoping uit de heerschappij van de duivel.11 Wat er daardoor met de mens gebeurt, wordt gezien als de rechtvaardigverklaring om Christus wil. De mens wordt in de rechte relatie met God gesteld. De tweede kern van de verlossing is de vernieuwing, bekering of wedergeboorte van de mens. Dat is naast de bewerking van het geloof het tweede werk van de Geest van Christus.12 Het nieuwe leven naar Gods geboden, gedreven door dankbaarheid, is te zien als de vrucht van Christus als de Wijnstok. De derde kern is de toekomstige heerlijkheid, het eeuwige leven dat als volkomen verlossing realiteit wordt als Christus wederkomt om te oordelen de levenden en de doden.

In Christus is er sprake van een nieuwe werkelijkheid. Wie door het geloof in Christus is, is een nieuw schepsel. Men deelt in de belofte van verlossing door de overgave aan Hem. Men is van Hem, men is Hem ingelijfd.13 Men behoort tot het lichaam van Christus, is er een levend lid van. De metafoor van het Hoofd en het lichaam is door heel de HC heen aanwezig.14 Het ‘van Christus zijn‘ doortrekt heel het bestaan van de gelovige.15 Daarom heet men een christen en leeft men in een christelijke werkelijkheid (de werkelijkheid in Christus).16 De doop is er het teken en zegel van. Het gedoopt zijn, het van Jezus zijn, het christen zijn, vormen samen de identiteit van de gelovigen. Het geheel overziende kunnen we zeggen dat de HC een christocentrische confessie is.

Derde parel: Een ‘waar’ of een ‘oprecht’ geloof?17

Wat wordt door de opstellers van de HC in vraag en antwoord 21 bedoeld met de uitdrukking ‘warer glaub‘? Is de Nederlandse vertaling ‘waar geloof‘ correct of verdient de vertaling ‘oprecht geloof‘ de voorkeur? Petrus Datheen, de auteur van de eerste Nederlandse vertaling (1566), vertaalt warer glaub met: een oprecht geloof. In latere vertalingen in de gereformeerde traditie in Nederland wordt meestal waar geloof gebruikt. Dat is even opvallend als leerzaam.

De zondagen waarin de uitdrukking ‘oprecht geloof‘ in de uitgave van Datheen voorkomt, zijn de volgende:18

Zondag 7: Door een ‘oprecht gheloove’ Christus worden ingelijfd (antw. 20).
• Wat is een ‘oprecht gheloove’? Een ‘oprecht gheloove’ is: seker weten en seker vertrouwen (vr. en antw. 21).
Zondag 20: Opdat Hij (de Heilige Geest) mij door een ‘oprecht geloove’ Christus en al zijn weldaden deelachtig maakt (antw. 53).
Zondag 23: Alleen door een ‘oprecht gheloove’ ben ik rechtvaardig voor God (antw. 60).
Zondag 46: God met ‘rechten gheloove’ bidden (antw. 120).19

Een waar geloof
De vertaling van warer glaub met een waar geloof in de gangbare uitgaven van de HC hoeft op zich niet onjuist te zijn. Maar ze heeft in het Gereformeerd Protestantisme in Nederland wel aanleiding gegeven tot onzekerheid in het geloof.20 Het gaat hier om een psychologisch probleem met een theologische inhoud. Wanneer in piëtistische catechismuspreken van de Nadere Reformatie de uitdrukking waar geloof aan de orde komt, gebeurt dat meestal om de gemeente er op te wijzen dat lang niet alle geloof waar en dus zaligmakend is (Op ‘t Hof 2005:52 e.v.; Van der Groe z.j.). Van invloed is geweest wat in het zogenaamde Schatboek van Ursinus van generatie op generatie is overgeleverd over het verschil tussen het zaligmakend geloof enerzijds en het historisch geloof, tijdgeloof en wondergeloof anderzijds (Ursinus 1977:146 e.v.). De laatste twee zijn vormen van vals geloof; het historisch geloof is op zichzelf geen onwaar geloof maar als het geen onderdeel is van het zaligmakend geloof is het wel een vals geloof, te vergelijken met het geloof van de demonen (Jac 2:19). Zonder een waar geloof gaat men verloren, zelfs met een ingebeelde hemel. In de achttiende eeuw zegt J. van der Kemp tegen zijn gemeente in een preek over zondag 7:

Dewijl nu aan het geloof de zaligheid en alle heil vast is, moest nu niet ieder zijn hart op zijn wegen stellen en met de uiterste ernst zichzelf uitschudden en onderzoeken of hij in het geloof is en Jezus Christus in hem is? Daarom drukt u in, dat alle gedoopte belijders der waarheid het geloof niet hebben. Want het geloof is niet aller. Maar alleen der uitverkorenen Gods. Daarom onderzoekt uzelf nauw, ja doorzoekt nauw, gij volk dat met geen lust bevangen wordt. Eer het besluit bare, gelijk kaf gaat de dag voorbij, terwijl de hittigheid van des Heeren toorn over u nog niet komt. Terwijl de dag van de toorn des Heeren over u nog niet komt. (Van der Kemp z.j.:166)

In de twintigste eeuw schrijft G.H. Kersten in dezelfde lijn in zijn verklaring van zondag 7:

Werd dat zaligmakend geloof nu in uw ziel geplant? Ach, hoe velen leven koud en koel onder de krachtigste bediening van het Evangelie … Zij geloven, ja, doch hun geloof draagt geen andere kenmerken dan het historieële. O, drong toch de waarachtige nodiging van het Evangelie in uw ziele door. Of zoudt ge lauw blijven ten opzichte van dat Evangelie, dat tot uw eeuwig heil u roept. (Kersten 1948:119)

Het verwarrende van het gebruik van de termen waar-onwaar geloof is dat men oprecht kan menen dat men het ware geloof niet bezit. Het kan zó zijn dat iemand oprecht meent dat zijn geloof niet het ware geloof is. Men zou het onoprecht vinden te zeggen dat men het ware geloof wel bezit. Een complicatie hierbij is dat men heeft geleerd dat alleen de uitverkorenen het ware geloof deelachtig worden. Men moet dus weten dat men uitverkoren is om te geloven dat men het ware geloof heeft of men moet weten het ware geloof te bezitten om te geloven dat men uitverkoren is. Met behulp van een syllogisme of sluitrede kan iemand die oprecht meent het ware geloof te missen als volgt denken:

Major: Het ware geloof komt voort uit een bewust ervaren moment van wedergeboorte
Minor: Ik heb dat moment niet bewust meegemaakt
Conclusio: Ik heb dus het ware geloof niet.21

Het geloof wordt hier niet gezien als een relatie, maar als een ‘substantie‘, die men al of niet bezit. De substantie van het geloof wordt de mens al of niet ingestort.22 Men heeft er zelf ten diepste geen beschikking over. Het geloof kan voor de eigen waarneming vals zijn, terwijl het toch alleen om het heil van Christus begonnen is. Om te voorkomen dat mensen hierdoor zo bekommerd worden, dat zij vrezen aan onzekerheid ten onder te gaan, heeft men onderscheid gemaakt tussen het wezen en het welwezen van het geloof. De zekerheid te delen in het heil van Christus behoort tot het welwezen. Het wezen van het geloof bestaat in het toevlucht nemen tot Christus.23 Het wezen is haalbaar, het welwezen meestal niet.

Een oprecht geloof
In vraag en antwoord 22 van zondag 7 wordt geleerd wat nodig is om te geloven. Namelijk: alles wat ons in het Evangelie beloofd wordt en de artikelen van ons algemeen en onbetwijfeld christelijk geloof in een hoofdsom leren. In het licht van het bovenstaande is een oprecht geloof het geloof dat ‘zich recht‘ (zich richt) op wat de Heere heeft beloofd in het Evangelie. Een oprecht geloof correspondeert met de oprechtheid van Gods beloften van heil. In een onoprecht geloof gaat het niet om Gods beloften en daarom is het geen geloof. Een oprecht geloof is gehuld in het gewaad van liefde als antwoord op de oprechte liefde van God die in de beloften van het Evangelie naar ons toekomt. Een onoprecht geloof is te vergelijken met de houding van een man die tegen zijn vrouw zegt: ik vertrouw je niet, terwijl hij er zelf een ander op na houdt. Hij projecteert zijn eigen onoprechtheid op zijn vrouw. Zo is het ook met een onoprechte ‘gelovige‘. Hij vertrouwt de Heere niet en houdt er een ander op na: zichzelf, de wereld, de duivel. Zo iemand moet zich niet beklagen dat zijn geloof onoprecht is, maar hij moet zich bekeren van zijn onoprechtheid.

De termen oprecht en onoprecht geloof kennen in de Gereformeerde traditie een heel andere Wirkungsgeschichte dan de termen waar en onwaar geloof. De termen waar en onwaar geloof richten de blik naar binnen, op zoek naar het bezit van kenmerken van het ware geloof, de echte ervaringen of juist het gemis ervan. Ze brengen nog steeds gelovigen tot de bange vraag: is mijn geloof wel waar? Men kan deze vraag – zoals we zagen – geheel oprecht menen. De term oprecht geloof werkt heel anders. Dan gaat het niet om iets wat je wel of niet hebt of voelt in jezelf, maar om wat de Heere belooft, om de houding tegenover het Evangelie. Het gaat erom of je in de rechte verhouding staat tot wat de Heere in zijn liefde belooft. Een oprecht geloof trekt de gelovige af van het eigen dwaalzieke hart en geeft houvast in wat de Heere beloofd heeft. Zo worden de zekerheid van het kennen en de vastheid van het vertrouwen als de twee brandpunten van het geloof (vr. en antw. 21) gehonoreerd en bevrijd van alle kramp.

Vierde parel: Alles of niets

Het volgende punt wat onze aandacht vraagt is het feit dat in de HC ongeveer twee honderd keer (!) termen worden gebruikt, die een totaliteit tot uitdrukking brengen: zoals alle zonden, alle mensen, maar ook woorden als: niemand, altijd, enzovoort. Hierin horen we de taal van de liefde die geen genoegen neemt met halfheden.

Als de liefde van God in Jezus Christus alomvattend is, dan doet men daarmee impliciet ook een uitspraak over de alomvattendheid van de zonde, waarvan Christus ons verlost. Vervolgens, wanneer men de alomvattende liefde van Christus in het geloof ervaart, wordt in het hart van de mens ook wederliefde geboren, die ook naar het alomvattende verlangt.

Om op dit totaliteitsdenken in de HC meer zicht te krijgen, zou men kunnen zeggen dat de HC een leerboek is in de radicaliteit van de ellende, in de radicaliteit van de verlossing en in de radicaliteit van de dankbaarheid. De bekende drie onderdelen van de geloofskennis worden in hun diepte, breedte en hoogte afgetast. Men raakt in de kennis daarvan nooit uitgeleerd. Vandaar dat het leren van de gelovige een levenslange oefening is.

De radicaliteit van de ellende
De radicaliteit van de ellende van de mens is de radicaliteit van het kwaad, de zonde. De hele mens is er door aangetast. Wij zijn zó verdorven dat wij geheel en al onbekwaam zijn tot iets goeds en geneigd tot alle kwaad (vr. 8). Zo is het met alle mensen zonder uitzondering. Wij allen zijn in zonden ontvangen en geboren (antw. 7), alle mensen zijn in Adam verloren (vr. 20). Daarom moeten wij en alle mensen onze eigen wil prijsgeven (antw. 124).24 De HC drukt de ernst van de zonde uit in uitdrukkingen als: ik heb tegen al de geboden van God zwaar gezondigd en geen daarvan gehouden en ben nog steeds tot alle kwaad geneigd (antw. 60). De zonde neemt ook alle mogelijke concrete vormen aan: alle afgoderij (antw. 94), alle onzedelijkheid (antw. 108), alle verkeerde handelingen en vergrijpen (antw. 110), alle boze plannen tegen Gods heilig Woord (antw. 123).25 De gelovige heeft tegen al die zonden zijn leven lang te strijden (antw. 56); zij kleven hem altijd aan (antw. 126). De duivel, de wereld en ons eigen vlees houden niet op ons aan te vechten (antw. 127).

De radicaliteit van de verlossing
De HC is één grote lofzang op de uniciteit van het heilswerk van Jezus Christus. Van het begin tot het eind wordt beleden dat Hij onze enige Zaligmaker is. De achtergrond hiervan is het verzet tegen de leer van Rome volgens welke de gelovigen door eigen goede werken (een deel van) hun zaligheid zouden kunnen verdienen. Vergelijk vraag en antwoord 29:

Waarom wordt de Zoon van God Jezus, dat Zaligmaker genoemd?
Antwoord: Omdat Hij ons zalig maakt en van al onze zonden verlost en omdat bij niemand anders enige zaligheid te zoeken of te vinden is.26

Jezus Christus is dan ook de enige Zaligmaker (antw. 30), want zijn offer aan het kruis is het enige offer waarmee Hij voor onze zonden betaald heeft (antw. 37, 66, 69).27 Trouwens, niet alleen aan het kruis, maar heel zijn leven heeft Hij voor ons geleden om de toorn van God te dragen (antw. 37, 44, 76). Daarom hebben wij in Hem volkomen genoegdoening voor - (antw. 60) en volledige vergeving van onze zonden (antw. 80). Hij heeft ons daardoor van al onze zonden vrijgekocht en ons van alle heerschappij van de duivel verlost (antw. 34). Hij bedekt ook met zijn volkomen heiligheid onze zonden (antw. 36). God rekent dit heilswerk van zijn Zoon ons zó toe, alsof wij zelf in eigen persoon alles geleden hebben wat Jezus leed (antw. 79). De verlossing van onze zonden door Jezus Christus is werkelijk volkomen. Van al onze zonden verlost Hij ons (antw. 29, 86), koopt Hij ons vrij (antw. 34), reinigt Hij ons (antw. 69). God vergeeft al onze zonden om Hem (antw. 84), rekent al die zonden ons niet toe (antw.126), gedenkt al die zonden niet meer (antw. 56). Wij ontvangen al zijn weldaden (antw. 20, 53)28, al zijn schatten en gaven (antw. 55). Daarom bezitten wij alles in Christus, wat tot onze zaligheid noodzakelijk is (antw. 30). We komen nimmer meer in het gericht van God (antw. 56). Hij beschut en bewaart ons tegen alle vijanden (antw. 51) en zal al zijn en mijn vijanden in de eeuwige verdoemenis werpen (antw. 62). In de relatie met Christus mogen we ook delen in Gods vaderlijke zorg. Hij zal voor mij zorgen met alles wat mijn lichaam en ziel nodig hebben en ook al het kwaad ten beste keren (antw. 26). Daarom bidden wij om alles wat wij naar geest en lichaam nodig hebben (antw. 118).29 Het heil van Christus is er trouwens niet alleen voor mij en voor ons, maar het is van wereldwijde betekenis. De Zoon van God heeft de toorn van God tegen heel het menselijk geslacht gedragen (antw. 37) en vergadert zijn gemeente uit het gehele menselijk geslacht (antw. 54). De wetenschap in alles van Gods vaderlijke zorg afhankelijk te zijn betekent een geweldige troost. Daarom bidden wij dat God in alle behoeften van ons lichaam voorziet (antw. 125). Alle dingen dienen zelfs mij tot mijn zaligheid (antw. 1). Daarom verwacht ik in alle droefenis en vervolging met opgeheven hoofd Christus uit de hemel (antw. 52). Dit is werkelijk mijn enige troost voor lichaam en ziel, in leven en sterven (vr. 1).

Met het feit dat Christus de enige Zaligmaker is correspondeert het gegeven dat ik alleen door het geloof in Hem gered word (antw. 61, 65) en alleen diegenen die in Hem door een waar geloof worden ingelijfd, delen in zijn weldaden (antw. 20). Bij de behandeling van de sacramenten wordt benadrukt dat dan ook alle gelovigen delen in het heil dat in de tekenen afgebeeld en bezegeld wordt (antw. 75). Wanneer behalve de uitdrukking ‘alle gelovigen‘ ook de aanduiding ‘alle uitverkorenen‘ wordt gebruikt (antw. 52), betekent dat inhoudelijk hetzelfde. Alleen wordt dan uitgedrukt dat het geloof ten diepste niet door ons zelf tot stand komt, maar door God de Heilige Geest. Voor zover geloven een keuze inhoudt, moet duidelijk zijn dat onze keus uiteindelijk door Gods keus voor ons tot stand komt. Samen met de nadruk op het geloof als instrument om het heil te ontvangen, wordt onderstreept dat het alleen maar door genade is dat we behouden worden (antw. 60). Anders gezegd: we delen in het heil zonder enige verdienste van onze kant (antw. 86).30 We geloven slechts alles wat God heeft beloofd (antw. 22).

De radicaliteit van de dankbaarheid
De HC leert ten slotte dat de radicale liefde van God in Jezus Christus een radicale wederliefde bewerkt. De Heilige Geest maakt mensen van harte gewillig en bereid om voortaan Hem toegewijd te leven (antw.1). Het uitgangspunt hiervan ligt in Gods eigen gebod:

Gij zult God uw Here liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand en met al uw krachten. Het tweede, daaraan gelijk is: Gij zult uw naaste liefhebben als u zelf. Aan deze twee geboden hangt de ganse Wet en de Profeten. (antw. 4; Matth 22:37–40).

Wanneer we door een oprecht geloof in Christus ingeplant zijn, is het onmogelijk dat we geen vruchten van dankbaarheid voortbrengen (antw. 64). Wederliefde doortrekt ons hele bestaan. We hebben God lief met ons gehele hart (antw. 94), prijzen God in al onze woorden en werken (antw. 99) en bewijzen Hem dank met geheel ons leven (antw. 86).31 Ieder gemeentelid moet zich verplicht weten om zijn gaven bereidwillig en met vreugde tot nut en zaligheid van de andere leden te gebruiken (antw. 55). We verlangen te leven naar alle geboden van God (antw. 114), alle goede werken te verrichten (antw. 90), zonder enig tegenspreken (antw. 124). We haten ten allen tijde en met ons hele hart alle zonden en hebben alle gerechtigheid lief (antw. 113). We begeren eerder alle schepselen prijs te geven dan in het minste of geringste Gods wil te overtreden (antw. 94). Hoe concreet de radicaliteit van het leven naar Gods geboden is, wordt duidelijk in het tweede gebod, namelijk dat we God op geen enkele wijze afbeelden en op geen andere wijze vereren dan Hij in zijn Woord bevolen heeft (antw. 97).

De enige ware God
Uiteindelijk gaat het in dit radicale geloof om de belijdenis wie onze God is. Hij is de enige ware God (vr. en antw. 94, 95, 117); op Hem alleen vertrouwen wij (antw. 94, 125). Hij is al-machtig en alom-tegenwoordig (antw. 27). Hij alleen kent het hart (antw. 102). Hij heeft hemel en aarde, met al wat er in is, uit niets geschapen (antw. 26, 28). Hij is de bron van alle goed (antw. 125). Zijn wil is alleen goed (antw. 124). Hij onderhoudt hemel en aarde en alle schepselen (antw. 27). Alle dingen komen van zijn vaderlijke hand (antw. 27). Alle schepselen zijn in zijn hand (antw. 28). Wij geloven alles wat Hij in zijn Woord heeft geopenbaard (antw. 21). Eenmaal zal Hij zijn alles in allen (antw. 123). Daarom komt Hem alle eer en dank toe. Samengevat met de woorden van antwoord 122:

Geef ons ten eerste dat wij U op de juiste wijze kennen en U heiligen, roemen en prijzen om al uw werken, waaruit uw al-macht, wijsheid, goedheid, gerechtigheid, barmhartigheid en waarheid helder stralen. Vervolgens dat wij ons gehele leven, onze gedachten, woorden en werken daarop richten dat uw naam om onzentwil niet gelasterd maar geëerd en geprezen wordt.

Vijfde parel: Bidden

We richten ons nu in de vijfde plaats op het onderricht dat de HC ons geeft over het gebed in de zondagen 45 tot en met 52. De HC noemt het bidden het voornaamste stuk van de dankbaarheid (fürnembste stück der danckbarkeyt). Daarmee wordt uitgedrukt dat de dankbaarheid als antwoord op de verlossing gedragen wordt door de belijdenis in alles van God afhankelijk te zijn (Plasger 2012:174 e.v.; vgl. Busch 1998:278 e.v.). Het gebed vormt de dragende grond van de dankbaarheid.32 Door deze spirituele invulling wordt voorkomen dat het leven naar Gods geboden zou ontaarden in moralisme of legalisme.

De HC geeft zoals in vrijwel alle catechismi uit de tijd van de Reformatie het onderricht over het bidden aan de hand van het Onze Vader.33 Het is het gebed van de christelijke gemeente, waarin de biddende enkeling is opgenomen.

Bidden ‘in actu’
Wat ons treft in dit onderricht over het bidden, is dat het geen theoretische beschouwing geeft over de inhoud van het Onze Vader. De HC onderricht de leerling die de catechismus leert zó dat deze het gebed zelf mee leert bidden. Het gaat om bidden ‘in actu‘. De persoonlijke geloofsrelatie met Christus, die al van meet af aan, vanaf zondag 1, het uitgangspunt van het onderricht is geweest, vormt ook voor het bidden het kader waarin het onderricht plaats vindt. Dit is in hoge mate kenmerkend voor de spiritualiteit van de HC. Het onderricht is nooit vrijblijvend, maar gaat uit van de belofte van de Heilige Geest, in de doop bezegeld, om in het hart van het kind te willen wonen, zodat er sprake is van een existentieel leerproces van de leerling. Bidden kan men alleen maar in het geloof doen. Leren bidden ook. Zo bezien is het te begrijpen dat de HC het onderricht over het bidden begint met de woorden:

Om van meet af aan, bij het begin van ons gebed, in ons het kinderlijk ontzag en vertrouwen op God te wekken, die samen de grond van ons gebed vormen. (antw. 120)

Dat het onderricht in het bidden, zoals dat in de HC plaats vindt uniek is, merken we als wij het vergelijken met het onderricht in andere catechismi. De inzet om te leren bidden ‘in actu‘ vinden we bijvoorbeeld niet in de Catechismus van Leo Juda (1541) en die van Calvijn (1542) de Kleine Katechismus van Micron (1552), de Corte Ondersoeckinghe van Micron (1553), de Catechismus van Emden (1554), de Catechismus Maior en Minor van Ursinus (1562). Slechts een enkel spoor van onderricht in bidden ‘in actu‘ vinden we in de Kleine Catechismus van Luther (1529)34 en de Kleine Catechismus van Melanchthon (1549).35 In het Kort Begrip van H. Faukelius (1608) is het bidden ‘in actu‘ weggevallen.36

Biddend leren
Door de inhoud van het gebedsonderricht mee te laten bidden, leert de leerling zó te bidden dat het gehele leven op ordelijke wijze een plaats krijgt. Daarvoor reikt het onderricht van de HC de kernen aan. Zo leert de gemeente de volgende kernen:

1. Wie God is: Hij is door Christus onze Vader en Hij zal ons datgene waarom wij Hem met een oprecht geloof bidden, veel minder weigeren dan onze vaders ons aardse dingen ontzeggen. Wij zullen ook over de hemelse majesteit van God niet op aardse wijze denken en van zijn almacht verwachten al wat wij voor lichaam en ziel nodig hebben (vr. en antw. 120 en 121).

2. Wat het doel van ons leven is: Dat wij God op de juiste wijze kennen en heiligen, roemen en prijzen om al zijn werken. Vervolgens dat wij ons gehele leven daarop richten dat Gods naam om onzentwil niet gelasterd, maar geprezen wordt. Dat we onze eigen wil prijsgeven en Gods wil gehoorzamen en zo onze roeping vervullen (vr. en antw. 122 en 124).

3. Hoe we in de rechte relatie met God leven: Dat onze zonden om het bloed van Christus ons niet toegerekend worden, zoals we ook zelf het als een getuigenis van Gods genade in ons bevinden, dat het ons vaste voornemen is onze naaste van harte te vergeven (vr. en antw. 126).

4. Hoe we leven zoals God het wil: Dat we erkennen dat God de enige bron van alle goeds is en dat noch onze zorg en moeite noch Gods gaven ons ten goede komen zonder Gods zegen en dat wij daarom ons vertrouwen alleen op God stellen (vr. en antw. 125).

5. Hoe we kunnen volharden in het geloof: Dat we door de kracht van de Heilige Geest overeind blijven en gesterkt worden en altijd krachtig weerstand bieden, totdat we uiteindelijk de overhand krijgen (vr. en antw. 127).

6. Wat het doel van de (verloste) schepping is: Dat eenmaal de volkomenheid van het rijk van God aanbreekt, waarin Hij alles in allen zal zijn. Daardoor zal niet onze naam, maar Gods heilige naam eeuwig lof worden toegebracht (vr. en antw. 123 en 128).

Ten slotte

In dit artikel zijn vijf parels in de HC bekeken. Er zouden er nog veel meer genoemd kunnen worden. Telkens weer en telkens meer ontdekken we de schoonheid van het oude liefdeslied uit Heidelberg. Ik beschrijf in dit artikel:

• dat de HC vijf minder vaak genoemde theologische parels bevat;
• dat deze parels voor kerk en theologie vandaag van belang zijn;
• dat deze parels uitdagen tot nieuwe actualisatie;
• dat deze parels de gemeenschap van de wereldkerk kunnen versterken;
• Voor kerk en geloof blijft de HC dus een leer- en levensboek van grote betekenis. Het is een exemplum van ‘scientia cum pietate conjugenda‘ (G. Voetius).

Erkenning

Tegenstrijdige belangen
De auteur verklaart geen financiële of persoonlijke belangen te hebben die hem ongepast kunnen hebben beïnvloed bij het schrijven van dit artikel.

Literatuurverwijzingen

Apperloo, K. e.a. (red.), 2013, Power of faith. 450 years of the Heidelberg Catechism, Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen.

Asselt, W.J. van & Rouwendal, P.L. e.a., 1998, Inleiding in de gereformeerde scholastiek, Boekencentrum, Zoetermeer.

Belijdenisgeschriften van de Protestantse Kerk in Nederland, 2009, Protestantse Pers, Heerenveen.

Borght, E. van der & Geest, P. van (reds.), 2012, Strangers and pelgrims on earth. Essays in honour of Abraham van de Beek, Brill, Leiden, Boston.

Botterweck, G.J. & Ringgren, H., 1982, Theologisches Wörterbuch zum Alten Testament, Band III, W. Kohlhammer, Stuttgart, Berlin, Köln, Mainz.

Busch, E., 1998, Der Freiheit zugetan. Christlicher Glaube – heute – im Gespräch mit dem Heidelberger Katechismus, Neukirchener Verlag, Neukirchen-Vluyn.

Coenen, L. (Hrsg.), 1963, Handbuch zum Heidelberger Katechismus, Neukirchener Verlag, Neukirchen-Vluyn.

Groe, Th. van der, z.j., Toetssteen der ware en valsche genade, herdruk, L.J. Malga, Nijkerk.

Heimbucher, M. & A. (Hrsg.), 2012, Zugänge zum Heidelberger Katechismus. Geschichte – Themen – Unterricht. Ein Handbuch für die Praxis mit Unterrichtsentwürfen auf CD-ROM, Neukirchener Verlagsgesellschaft, Neukirchen-Vluyn.

Huijgen, A. e.a. (red.), 2013, Handboek Heidelbergse Catechismus, Kok, Utrecht.

Hof, W.J. Op ‘t, 2005, Het gereformeerd piëtisme, Den Hertog, Houten.

Kemp, J. van der, z.j., De Christen geheel en al het eigendom van Christus. 53 predikaties over de Heidelbergse Catechismus, Romijn & Van der Hoff, Gorinchem.

Kersten, G.H., 1948, De Heidelbergsche Catechismus in 52 predikaties, eerste deel, De Banier, Utrecht.

Lang, A., 1967, Der Heidelberger Katechismus und vier verwandte Katechismen, Wissenschaftliche Buchgesellschaft, Darmstadt.

Niesel, W., 1938, Bekenntnisschriften und Kirchenordnungen der nach Gottes Wort reformierten Kirche, 3e Auflage, Evangelischer Verlag, Zürich.

Plasger, G., 2012, Glauben heute mit dem Heidelberger Katechismus, Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen.

Smytegelt, B., z.j., Des Christens eenige troost in leven en sterven. Of Verklaring over den Heidelbergschen Catechismus in LII predikatiën, onveranderde uitgave volgens 1747, Den Hertog, Utrecht.

Ursinus, Z., 1977, Het Schatboek der verklaringen over de Heidelbergse Catechismus. Nu in hedendaags Nederlands herschreven en van een inleiding voorzien door J. van der Haar, deel I, Van den Tol, Dordrecht.

Verboom, W., 1986, De catechese van de Reformatie en de Nadere Reformatie, 2e druk, Buijten & Schipperheijn, Amsterdam.

Verboom, W., 1996, De theologie van de Heidelbergse Catechismus. Twaalf thema’s: De context en de latere uitwerking, Boekencentrum, Zoetermeer.

Verboom, W. & Vergunst, P.J. (red.), 2013, Catechismus. nu. De Heidelberger voor vandaag, Boekencentrum, Zoetermeer.

Verschuir, J., 1737, Waarheit in het binnenste of bevindelyke Godtgeleertheit beneffens een belydenis predikatie tot het selve einde geschikt, derde druk, P. Bandsma, Groningen.

Voetnoten

1.1 Vraag en antwoord 2.

2. De Nederlandse vertaling van de HC wordt geciteerd volgens Belijdenisgeschriften van de Protestantse Kerk in Nederland, 2009.

3. ‘Nach dem aber in einem jeden Bund beyde theil sich verpflichten/ so verheissen auch wir Gott dem Vatter/ Son/ und heiligen Geist, daß wir durch Seine gnad ine allein für unsern einigen waren und lebendigen Gott erkennen und bekennen wöllen/ jn allein in aller noth anruffen/ und als gehorsame kinder leben/wie diese newe geburt erfordert’ (Niesel 1938:145).

4. Zie s.v. ‘jda’ in Theologisches Wörterbuch zum Alten Testament, Band III, Stuttgart, Berlin, Köln, Mainz, 479 e.v.

5. Petit Catechisme. Tant En François Qu’en Alemand = Der Klein Catechismus/ Auß Frantzösischer in Teutsche Spracht verfertigt 1587. In: Les Pseaumes De David, mis en rime Françoise, par Cl. Marot et Th. de Beze, et en Alemande, par Ambrosius Lobwasser: Euec mesme chant & oraisons: Le tout vis á vis d l’un de l’autre/ Marot, Clement, 1587, Stoer, Genève. Dit exemplaar bevindt zich in de J. á Lasco bibliotheek te Emden.

6. Deze paragraaf is een verkorte weergave van een artikel dat ik schreef in Van der Borght en Van Geest.

7. Men kan de inhoud van de HC zien als een uitwerking van vraag en antwoord 24: God de Vader en onze schepping; God de Zoon en onze verlossing; God de Heilige Geest en onze heiliging.

8. Vergelijk W. E. Korn in Coenen (1963:92): ‘Summe und Fundament der ganzen Schrift ist Christus.’

9. Bijvoorbeeld: de Korte Catechismus van Leo Juda (1541), de Kleine Catechismus van Micron (1552), de Catechismus van Calvijn (1542).

10. In de Grote Catechismus wordt Christus de Middelaar van het verbond genoemd. Het is opmerkelijk dat de term verbond in de HC alleen maar voorkomt in vraag en antwoord 74 en 82. De zaak zelf is echter ook in de HC onlosmakelijk verbonden met het middelaar zijn van Christus. In de Explicationes Catecheticae (1584, het latere Schatboeck) van Ursinus wordt de locus van het verbond behandeld na de verklaring van de vragen 15 tot en met 18 over het Middelaar-zijn van Christus.

11. Andere termen zijn: verlossen van de eeuwige veroordeling (antw. 37); bevrijden van het strenge oordeel van God (antw. 38); verlost van de helse benauwdheid en pijn (antw. 44) enzovoort.

12. In vraag en antwoord 70 wordt niet alleen gezegd dat we omwille van het bloed van Christus vergeving van zonden ontvangen, maar ook dat wij door zijn Geest vernieuwd worden. Zie ook vraag en antwoord 86.

13. Vraag en antwoord 20: Worden dan alle mensen weer door Christus behouden, zoals zij in Adam verloren zijn? Antwoord: Nee, maar alleen degenen die in Hem door een oprecht geloof worden ingelijfd en al zijn weldaden aannemen.

14. Vraag en antwoord 32, 49, 50, 76.

15. W. E. Korn in Coenen (1963:98): ‘Die insertio (Einpflanzung) in Christus ist auch zugleich die participatio (Teilhabe) und communcatio (Gemeinschaft) Christi.’

16. Dat is een aangevochten werkelijkheid, omdat er zoveel botsende tegenkrachten van de duivel zijn.

17. E. Gyenge in Coenen (1963:113 e.v.): ‘Der Glaube, Seine Gewissheit und Bewahrung.’

18. De vertaling van de tweede druk, uitgegeven in Emden in 1563, heeft steeds: ‘waar’ geloof.

19. In zondag 21 vertaalt Datheen ‘waren glaubens’ met ‘waren gheloofs’ (54). Daar heeft de uitdrukking betrekking op de inhoud van het geloof (‘fides quae’) en niet op het geloven als daad (‘fides qua’). De vertaling met ‘warachtigh gheloove’ in zondag 24 is inhoudelijk identiek aan oprecht geloof (64). Alleen in zondag 31 vertaalt Datheeninconsequent – ‘mit warem glauben annemen’ met ‘met waren gheloove aennemen’ (84). Nam Datheen hier de Nederlandse vertaling van 1563 over? Terecht vertaalt Zwanepol in Belijdenisgeschriften van de Protestantse Kerk in Nederland (2009:97) dit met ‘oprecht geloof’.

20. De verwarring gaat zover dat men soms de uitdrukking ‘oprecht’ geloof gebruikt in de betekenis van ‘waar’ geloof. Bijvoorbeeld door B. Smytegelt, die de uitdrukking ‘oprecht’ geloof identificeert met ‘waar’ geloof in de betekenis zoals in dit artikel beschreven (Smytegelt 1747:99).

21. Zie Van Asselt e.a. (1998:39–40, 164–165).

22. De zinsnede in de Canones van Dordt (III/IV, 14), dat het geloof de mens wordt meegedeeld, ingegeven en ingestort (cursief van mij, WV) kan hier onbedoeld de verwarring versterken.

23. Vergelijk Verschuir (1737:213): ‘En gy hebt gehoort/ dat de Heer letterwyse duydelijk onderscheidt gemaakt heeft tusschen so een volkomen of versekerde Vertrouwen, en een Toevlugtnemende Vertrouwen. Het eerste is de hoogste trap des Geloofs/ of liever een kostelijke Vrugt desselfs; en het laatste behoort tot het eigen Wesen des Geloofs, buyten welk het niet sijn kan.’

24. Zie ook vraag en antwoord 9 en 84.

25. Zie ook vraag en antwoord 67, 106, 109, 112.

26. Vergelijk vraag en antwoord 80, waar de mis een verloochening van het enige offer en het lijden van Jezus Christus wordt genoemd.

27. Zie ook vraag en antwoord 72, 75, 80.

28. Zie ook vraag en antwoord 65 en 75.

29. Zie ook vraag en antwoord 128.

30. Zie ook vraag en antwoord 63.

31. Zie ook vraag en antwoord 115, 116, 122.

32. H. Theißen in Heimbücher (2012:151 e.v).

33. Van ouds een van de vier catechetische stukken in het onderwijs van de kerk: geloof, gebod, gebed en sacramenten.

34. ‘Die erste Bitte. Geheiliget werde Dein Name. Was ist das? Antwort. Gottes Name ist zwar an ihm selbs heilig, aber wir bitten in diesem Gebet, daß er bei ons auch heilig werde. Wie geschicht das? Antwort. Wo das Wort Gottes lauter und rein gelehret wird und wir auch heilig als die Kinder Gottes darnach leben; des hilf uns, lieber Vater im Himmel. Wer aber anders lehret und lebet, denn des Wort Gottes lehret, der untheiliget unter uns den Namen Gottes; da behüt uns für, himmlischer Vater.’

35. ‘Die I. Bitte. Geheiliget werde dein name. Das ist/ Dein name werde recht erkandt/ durch rechte lere und glauben/ das du der warhafftig Gott der du dich geoffernbaret hast/ warhafftiglich angerufen/ und recht geehret werdest/ und abgesondert von aller Abgotterey.’

36. Vraag 74: ‘Wat begeert gij van God in dit ganse gebed? Antw. Ten eerste dat al wat dient tot Gods eer, bevorderd worde en daarentegen geweerd, wat haar verhindert of zijn wil wederstaat. Ten andere, dat Hij mij met alle nooddruft naar het lichaam verzorge en naar de ziel mij beware voor alle kwaad, dat mij aan mijn zaligheid zou kunnen schaden.’ Faukelius sluit zich hier aan bij de Corte Ondersoeckinghe van Micron.



Crossref Citations

No related citations found.